DE PROFEETZACHARÍA
HOOFDSTUK 4.
Het vijfde gezicht, namelijk een gouden kandelaar en twee olijfbomen daarnevens, vs. 1, enz. Hetwelk de Engel duidt op den Heiligen Geest, door Wiens kracht Zerubbabel den bouw des tempels volvoeren zou, 6, enz. Zacharia bidt om bredere verklaring van dit gezicht, en hij verkrijgt ze, 11, enz.
EN de Engel Die 1met mij sprak, 2kwam weder; en 3Hij wekte mij op, gelijk een man die van zijn slaap opgewekt wordt.
En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en zie, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen 4daarop; die lampen hadden zeven en zeven 5pijpen, dewelke boven 6zijn hoofd waren;
En twee olijfbomen 7daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde.
En 8ik antwoordde en zeide tot den Engel Die 9met mij sprak, zeggende: Mijn Heere, 10wat zijn deze dingen?
Toen antwoordde de Engel Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet 11wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere.
Toen antwoordde Hij en sprak tot mij, zeggende: 12Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbábel, zeggende: 13Niet door kracht, noch door geweld, maar 14door Mijn Geest 15zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen.
16Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij worden 17tot een vlak veld; want hij zal 18den hoofdsteen voortbrengen 19met toeroepingen: 20Genade, genade zij denzelven.
Het woord 21des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende:
De handen van Zerubbábel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet dat de HEERE der heirscharen Mij tot ulieden gezonden heeft.
Want 22wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die 23zeven verblijden zullen, als zij 24het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de 25ogen des HEEREN, 26die het ganse land doortrekken.
Voorts antwoordde ik en zeide tot Hem: 27Wat zijn die twee olijfbomen ter rechterzijde des kandelaars en aan zijn linkerzijde?
En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee 28takjes der olijfbomen, 29welke in de twee gouden kruiken zijn, die 30goud van zich 31gieten?
En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet wat 32deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere.
Toen zeide Hij: Deze zijn 33de twee 34olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan.