HET TWEEDE BOEK DERKONINGEN
HOOFDSTUK 5.
Naäman komt tot Elisa om van zijn melaatsheid genezen te worden, vs. 1, enz. Gelast zijnde zich in de Jordaan te wassen, neemt zulks eerst onwaardiglijk, 10. Daarna doet hij het, 13. Hij wordt genezen, 14. Neemt zijn afscheid van Elisa, die zijn geschenken weigert te nemen, en laat hem gaan in vrede, 15. Zijn knecht Gehazi neemt van hem geschenken, 20. Waarover hij met Naämans melaatsheid gestraft wordt, 25.
NAÄMAN nu, de krijgsoverste des konings van Syrië, was een 1groot man voor het aangezicht zijns 2heren 3en van hoog aanzien, want door hem had de HEERE den Syriërs 4verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats.
5En er waren 6benden uit Syrië getogen en hadden een kleine jongedochter uit het land Israëls gevankelijk gebracht, die 7in den dienst der huisvrouw van Naäman was.
Deze zeide tot haar vrouwe: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet die te Samaría is; dan zou hij hem van zijn melaatsheid 8ontledigen.
Toen ging 9hij 10in en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo en zo heeft de jongedochter gesproken die uit het land Israëls is.
En hij bracht den brief tot den koning van Israël, zeggende: Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naäman tot u gezonden, dat gij hem 16ontledigt van zijn melaatsheid.
En het geschiedde als de koning van Israël den brief gelezen had, dat hij zijn klederen scheurde en zeide: aBen ik dan God, om te doden en levend te maken, dat deze tot mij zendt om een man van zijn melaatsheid te ontledigen? Want voorwaar, merkt toch en ziet dat hij oorzaak tegen mij 17zoekt.
Maar het geschiedde als Elísa, de man Gods, gehoord had dat de koning van Israël zijn klederen gescheurd had, dat hij tot den koning zond om te zeggen: 18Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal hij weten dat er een profeet in Israël is.
Alzo kwam Naäman met zijn paarden en met 19zijn wagen, en stond voor de deur van het huis van Elísa.
Toen zond Elísa tot hem een bode, zeggende: Ga heen en was u 20zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal u 21wederkomen en 22gij zult rein zijn.
Maar Naäman werd zeer toornig en toog weg, en zeide: Zie, 23ik zeide bij mijzelven: Hij 24zal zekerlijk uitkomen en staan en den Naam des HEEREN zijns Gods aanroepen en zijn hand over de plaats 25strijken en 26den melaatse ontledigen.
Zijn niet 27Abána en 28Farpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren van Israël; 29zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich en toog weg met grimmigheid.
Toen traden zijn knechten toe, en spraken tot hem en zeiden: 30Mijn vader, zo die profeet tot u een 31grote zaak gesproken had, zoudt gij ze niet gedaan hebben? Hoeveel te meer, naardien hij tot u gezegd heeft: Was u en gij zult rein zijn!
Zo klom hij af en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; ben zijn vlees kwam weder gelijk het vlees van een kleinen jongen, en hij werd rein.
Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en 32zijn ganse heir, en kwam en stond voor zijn aangezicht en zeide: Zie, nu weet ik dat er geen God is op de ganse aarde dan in Israël. Nu dan, neem toch een 33zegen van uw knecht.
Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, 34voor Wiens aangezicht ik sta, 35indien ik het neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij weigerde het.
En Naäman zeide: 36Zo niet, laat toch 37uw knecht 38gegeven worden een last aarde 39van een juk muildieren; want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer anderen goden doen, maar den HEERE.
In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht: Wanneer 40mijn heer in het huis van 41Rimmon gaan zal om zich daar neder te 42buigen, en hij op mijn hand leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon 43nederbuigen zal; als ik mij alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de HEERE 44vergeve toch uw knecht in deze zaak.
En hij zeide tot hem: 45Ga in vrede. En hij ging van hem een 46kleine streek lands.
Gehazi nu, de jongen van Elísa, den man Gods, 47zeide: Zie, mijn heer heeft Naäman, dien Syriër, belet, dat men uit zijn hand niet genomen heeft wat hij gebracht had; maar zo waarachtig als de HEERE leeft, ik zal hem nalopen en zal wat van hem nemen.
Zo volgde Gehazi Naäman achterna. En toen Naäman zag dat hij hem naliep, 48viel hij van den wagen af hem tegemoet en hij zeide: 49Is het wel?
En hij zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden om te zeggen: Zie, nu straks zijn tot mij twee jongelingen uit de zonen der profeten van het gebergte van Efraïm gekomen; geef hun toch een talent zilver en twee wisselklederen.
En Naäman zeide: Belieft het u, neem twee talenten. En hij hield aan bij hem en bond twee talenten zilver in twee buidels, met twee wisselklederen, en hij legde ze op twee van zijn jongens, die ze voor zijn aangezicht droegen.
Als hij nu 50op de hoogte kwam, nam hij ze van hun hand en 51bestelde ze in een huis; en hij liet de mannen gaan en zij togen heen.
Daarna kwam hij in en stond voor zijn heer. En Elísa zeide tot hem: Vanwaar, Gehazi? En hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan.
Maar hij zeide tot hem: 52Ging niet mijn hart mede, als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd om dat zilver te nemen en om klederen te nemen 53en olijfbomen en wijngaarden en schapen en runderen en knechten en dienstmaagden?
Daarom zal u 54de melaatsheid van Naäman aankleven en uw zaad in eeuwigheid. Toen cging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats, wit 55als de sneeuw.