HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 12.

Bevel van alle afgoderij in het land Kanaän uit te roeien, vs. 1, enz. En den uiterlijken godsdienst naar Gods instelling te verrichten ter plaatse die Hij verkiezen zou, 5. Wat hun toegelaten is te eten, met wien, en aan wat plaatsen, en wat dienaangaande verboden is, 7, 12. Insgelijks is wederom een gebod van den rechten godsdienst waar te nemen en de afgodische wijze der Kanaänieten geenszins te volgen, 26.

Het ene heiligdom
1

DIT zijn de inzettingen en de rechten, die gijlieden zult waarnemen om te doen in het land hetwelk u de HEERE, uwer vaderen God, gegeven heeft om het te erven, al de dagen die gijlieden op den aardbodem leeft.

2

aGij zult 1ganselijk vernielen 2al de plaatsen alwaar de volken 3die gij zult erven, hun goden gediend hebben, op de 4hoge bergen en op de heuvelen en onder 5allen 6groenen boom.

3

En gij zult hun baltaren afwerpen en hun 7opgerichte beelden verbreken en hun 8bossen met vuur verbranden en de gesneden beelden hunner goden nederhouwen, en gij zult hun naam tenietdoen uit diezelve plaats.

4

Gij zult den HEERE uw God 9alzo niet doen;

5

cMaar naar de 10plaats die de HEERE uw God uit al uw 11stammen verkiezen zal om Zijn 12Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen en daarheen zult gij komen;

6

En daarheen zult gijlieden brengen uw brandoffers en uw slachtoffers en uw tienden en het hefoffer uwer hand, en uw 13geloften en uw vrijwillige offers en de eerstgeboorten uwer runderen en uwer schapen.

7

En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des HEEREN uws Gods eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw 14huizen, 15over alles waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE uw God gezegend heeft.

8

Gij zult niet doen naar alles wat wij hier heden doen, eenieder 16al wat in zijn ogen recht is.

9

Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE uw God u geven zal.

10

Maar gij zult over de Jordaan gaan en wonen in het land dat u de HEERE uw God zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom en gij zult zeker wonen.

11

Dan zal er een plaats zijn, ddie de HEERE uw God verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles wat ik u gebied: uw brandoffers en uw slachtoffers, uw tienden en het hefoffer uwer hand en alle 17keur uwer geloften die gij den HEERE beloven zult.

12

En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gijlieden, en uw zonen en uw dochters, en uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet die in uw poorten is, want hij eheeft 18geen deel noch erve met ulieden.

13

Wacht u, dat gij uw brandoffers niet offert in alle plaats die 19gij zien zult.

14

Maar in de plaats die de HEERE in een uwer stammen zal verkiezen, daar zult gij uw brandoffers offeren, en daar zult gij doen al wat ik u gebied.

Het eten van vlees
15

Doch naar allen lust uwer ziel zult gij slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN uws Gods dien Hij u geeft, in al uw 20poorten; de onreine en de reine zal daarvan eten, als van een 21ree en als van een hert.

16

fAlleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.

17

Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tiende 22van uw koren en van uw most en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften die gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offers, noch het hefoffer uwer hand.

18

Maar gij zult dat eten voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, in de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods over alles 23waaraan gij uw handen geslagen hebt.

19

Wacht u, dat gij den Leviet niet verlaat, 24al uw dagen in uw land.

20

Wanneer de HEERE uw God uw landpale zal verwijd hebben, ggelijk als Hij tot u gesproken heeft, en gij zeggen zult: Ik zal vlees eten, dewijl uw ziel lust heeft vlees te eten, zo zult gij vlees eten naar allen lust uwer ziel.

21

Zo de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te zetten, ver van u zal zijn, zo zult gij slachten van uw runderen en van uw schapen die de HEERE u gegeven heeft, gelijk als ik u geboden heb; en gij zult eten in uw poorten naar allen lust uwer ziel.

22

25Doch gelijk als een ree en een hert gegeten wordt, alzo zult gij dat eten; de onreine en de reine zullen het tezamen eten.

23

Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het 26bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten;

24

27Gij zult dat niet eten; op de aarde zult gij het uitgieten als water.

25

Gij zult dat niet eten; opdat het u en uw kinderen na u welga, als gij zult gedaan hebben wat recht is in de ogen des HEEREN.

26

Doch 28uw heilige dingen die gij hebben zult, en uw geloften, zult gij opnemen, en komen tot de plaats die de HEERE verkiezen zal;

27

En gij zult uw brandoffers, het vlees en het bloed, bereiden op het altaar des HEEREN uws Gods; en het bloed uwer slachtoffers zal op het altaar des HEEREN uws Gods worden uitgegoten, maar het vlees zult gij eten.

28

Neem waar en hoor al deze woorden die ik u gebied, opdat het u en uw kinderen na u welga tot in eeuwigheid, als gij zult gedaan hebben wat goed en recht is in de ogen des HEEREN uws Gods.

29

Wanneer de HEERE uw God voor uw aangezicht zal hebben uitgeroeid de volken naar dewelke gij heen gaat om 29die erfelijk te bezitten, en gij die erfelijk zult bezitten en in hun land wonen,

30

Wacht u, dat gij niet verstrikt wordt 30achter hen, nadat zij voor uw aangezicht zullen verdelgd zijn, en dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk als deze volken hun goden gediend hebben, alzo zal ik ook doen.

31

Gij zult alzo niet doen den HEERE uw God; want al wat den HEERE een gruwel is, wat Hij haat, hebben zij hun goden gedaan; want zij hebben ook hun zonen en hun dochters met vuur verbrand 31voor hun goden.

32

32Al dit woord hetwelk ik ulieden gebied, dat zult gij waarnemen om te doen; hgij zult daar niet toedoen en daarvan niet afdoen.