DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DETHESSALONICENZEN

HOOFDSTUK 4.

1 De apostel vermaant hen voorts in het gemeen tot een godzaligen wandel. 3 En in het bijzonder tot kuisheid en eerbaarheid. 6 Tot rechtvaardigheid in hun handel. 9 Tot broederlijke liefde. 11 Tot een stil leven, en doen van hun eigen dingen. 13 Hij vermaant hen ook dat zij hun droefheid zullen matigen over degenen die ontslapen zijn. 14 Dewijl die door Christus weder opgewekt zullen worden. 15 Welke uit den hemel komen zal met een groot geroep en stem des archangels, om die gestorven zijn eerst uit de doden op te wekken. 17 En daarna dezelve met de anderen, die dan nog zullen leven, tot Zich op te nemen.

Opwekking tot heiligen wandel
1

VOORTS1 dan, broeders, wij bidden en vermanen u 2in den Heere Jezus, gelijk gij van ons 3ontvangen hebt ahoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij daarin meer overvloedig wordt.

2

Want gij weet 4wat bevelen wij u gegeven hebben 5door den Heere Jezus.

3

bWant dit is 6de wil Gods, uw 7heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij;

4

Dat een iegelijk van u wete 8zijn vat te bezitten in heiligmaking en 9ere,

5

Niet in 10kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, cdie God 11niet kennen.

6

Dat niemand zijn broeder 12vertrede noch 13bedriege in zijn handeling; want de Heere is een Wreker over dit alles, gelijk wij u ook tevoren gezegd en betuigd hebben.

7

Want God heeft ons niet geroepen tot 14onreinheid, dmaar tot heiligmaking.

8

eZo dan, die 15dit verwerpt, die verwerpt 16geen mens, maar God, fDie ook Zijn Heiligen Geest 17in ons heeft gegeven.

Opwekking tot broederlijke liefde
9

gVan de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt 18van God geleerd om elkander lief te hebben.

10

Want 19gij doet ook hetzelve aan al de broederen die in geheel Macedónië zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig wordt,

11

hEn dat gij 20u benaarstigt stil te zijn en uw eigen dingen te doen, ien te werken 21met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben;

12

Opdat gij 22eerlijk wandelt bij degenen 23die buiten zijn, en 24geen ding van node hebt.

De zekerheid der opstanding
13

Doch, broeders, ik wil niet dat gij onwetende zijt van degenen 25die ontslapen zijn, kopdat gij niet bedroefd zijt 26gelijk als de anderen, 27die geen hoop hebben.

14

Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn 28in Jezus, 29wederbrengen 30met Hem.

15

Want dat zeggen wij u 31door het woord des Heeren, ldat 32wij die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen 33vóórkomen degenen die ontslapen zijn.

16

mWant de Heere Zelf zal met 34een geroep, met 35de stem 36des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die 37in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan;

17

Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen 38opgenomen worden 39in de wolken, den Heere tegemoet, 40in de lucht; en alzo zullen wij altijd 41met den Heere wezen.

18

Zo dan, vertroost elkander 42met deze woorden.