HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 3.

Het geslachtsregister der priesters, vs. 1, enz. Denwelken de Levieten bijgevoegd worden in de bediening van den tabernakel, 5. Van dezen worden de drie geslachten geteld, met aanwijzing zowel van de plaatsen hunner woningen, bij den tabernakel, als van hun ambten, 14. De eerstgeborenen der Israëlieten, in welker plaats de Levieten komen, worden naar het bevel Gods geteld, 40. En alzo hun getal meerder is dan der Levieten, zo worden de overigen gelost, 44. En het geld, daarvan gemaakt, aan Aäron en zijn zonen gegeven, 51.

De priesters en de Levieten
1

DIT nu zijn de 1geboorten van Aäron en Mozes; ten dage als de HEERE met Mozes gesproken heeft op den berg Sinaï.

2

En dit zijn de namen der zonen van Aäron: ade eerstgeborene Nadab, daarna Abíhu, Eleázar en Ithamar.

3

Dit zijn de namen der zonen van Aäron, der priesters die gezalfd waren; 2welker hand men gevuld had om het priesterambt te bedienen.

4

bMaar Nadab en Abíhu stierven 3voor het aangezicht des HEEREN, als zij 4vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn Sinaï brachten, en hadden geen kinderen; doch Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt 5voor het aangezicht van hun vader Aäron.

5

En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

6

cDoe den stam van Levi naderen en stel hem voor het aangezicht van den priester Aäron, opdat zij hem dienen;

7

En dat zij 6waarnemen zijn wacht en de wacht der 7gehele vergadering, vóór de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen;

8

En dat zij al het gereedschap van de tent der samenkomst en de wacht 8der kinderen Israëls waarnemen, om den dienst des tabernakels te bedienen.

9

Gij zult dan aan Aäron en zijn zonen de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen Israëls.

10

Maar Aäron en zijn zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen; en de 9vreemde die nadert, zal gedood worden.

11

En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

12

En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene 10ddie de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn.

13

Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, eheb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE.

14

En de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, zeggende:

15

Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten; al wat mannelijk is van 11een maand oud en daarboven, die zult gij tellen.

16

En Mozes telde hen naar het 12bevel des HEEREN, gelijk als hem geboden was.

17

fDit nu waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson en 13Kahath en Merári.

18

En dit zijn de namen der zonen van Gerson naar hun geslachten: Libni en Simeï.

19

En de zonen van Kahath naar hun geslachten: Amram en Jizhar, Hebron en Uzziël.

20

En de zonen van Merári naar hun geslachten: Máheli en Musi. Dit zijn de geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen.

21

Van Gerson was het geslacht der Libnieten en het geslacht der Simeïeten; dit zijn de geslachten der Gersonieten.

22

Hun getelden in getal waren van alles wat mannelijk was, 14van een maand oud en daarboven; hun getelden waren zevenduizend en vijfhonderd.

23

De geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel, 15westwaarts.

24

De overste nu van het vaderlijke huis der Gersonieten zal zijn Eljasaf, de zoon van Laël.

25

En de 16wacht 17der zonen van Gerson in de tent der samenkomst zal zijn 18de tabernakel en de tent, haar deksel en het deksel aan de deur van de tent der samenkomst;

26

En de behangsels des voorhofs en het deksel van de deur des voorhofs, dewelke bij den tabernakel en bij het altaar rondom zijn; mitsgaders zijn zelen, tot zijn gansen dienst.

27

En van Kahath is het geslacht der Amramieten en het geslacht der Jizharieten en het geslacht der Hebronieten en het geslacht der Uzziëlieten; dit zijn de geslachten der Kahathieten.

28

In getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren achtduizend en zeshonderd, 19waarnemende de wacht des heiligdoms.

29

De geslachten der zonen van Kahath zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels 20zuidwaarts.

30

De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten der Kahathieten zal zijn Elízafan, de zoon van Uzziël.

31

Hun wacht nu zal zijn de ark en de tafel en de kandelaar en de 21altaren en het gereedschap des heiligdoms, met dewelke 22zij dienst doen, en het 23deksel en al wat tot 24zijn dienst behoort.

32

25De overste nu 26der oversten van Levi zal zijn Eleázar, de zoon van Aäron, de priester; 27zijn opzicht zal zijn over degenen 28die de wacht des heiligdoms waarnemen.

33

Van Merári is het geslacht der Mahelieten en het geslacht der Musieten; dit zijn de geslachten van Merári.

34

En hun getelden in getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren zesduizend en tweehonderd.

35

De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van Merári zal zijn Zûriël, de zoon van Abicháïl; zij zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels noordwaarts.

36

En het opzicht der wachten van de zonen van Merári zal zijn over 29de berderen des tabernakels en zijn richels en zijn pilaren en zijn voeten en al zijn gereedschap en al wat tot zijn dienst behoort;

37

En de pilaren des voorhofs rondom en hun voeten, en hun pinnen en hun zelen.

38

Die nu zich legeren zullen voor den tabernakel, oostwaarts, voor de tent der samenkomst, tegen den opgang, zullen zijn Mozes en Aäron met zijn zonen, waarnemende de wacht des heiligdoms 30voor de wacht der kinderen Israëls; 31en de gvreemde die nadert, zal gedood worden.

39

Alle getelden der Levieten, dewelke Mozes en Aäron op het bevel des HEEREN naar hun geslachten geteld hebben, al wat mannelijk was van een maand oud en daarboven, waren 32twee en twintig duizend.

De Levieten in de plaats der eerstgeborenen
40

En de HEERE zeide tot Mozes: Tel allen eerstgeborene, wat mannelijk is onder de kinderen Israëls, van een maand oud en daarboven; en neem het getal hunner namen op.

41

En gij zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben de HEERE) in plaats van allen eerstgeborene onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten in plaats van allen eerstgeborene onder de beesten der kinderen Israëls.

42

Mozes dan telde, gelijk als de HEERE hem geboden had, allen eerstgeborene onder de kinderen Israëls.

43

En alle eerstgeborenen die mannelijk waren, in het getal der namen van een maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee en twintig duizend tweehonderd en drie en zeventig.

44

En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

45

Neem de 33Levieten in plaats van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten in plaats van hun beesten; want de Levieten zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE.

46

Aangaande de tweehonderd drie en zeventig die gelost zullen worden, die 34overschieten boven de Levieten van de eerstgeborenen van de kinderen Israëls,

47

Gij zult 35voor elk hoofd vijf sikkelen nemen; 36naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; hdie sikkel is twintig 37gera.

48

En gij zult dat geld aan Aäron en zijn zonen geven, het geld der gelosten, die onder hen overschieten.

49

Toen nam Mozes dat losgeld van degenen 38die overschoten boven de gelosten door de Levieten.

50

Van 39de eerstgeborenen van de kinderen Israëls nam hij dat geld, 40duizend driehonderd vijf en zestig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.

51

En Mozes gaf dat geld der gelosten aan Aäron en zijn zonen, naar het 41bevel des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.