HET BOEK VANJOB

HOOFDSTUK 26.

Job hebbende Bildad beschuldigd, omdat hij hem meer verschrikt dan vertroost had, vs. 1, enz. Bekent en beschrijft de werken der onbegrijpelijke majesteit Gods, waarvan Bildad begonnen had te spreken, 5. En toont dat wij maar een weinig daarvan weten te verhalen, 14.

Job verheerlijkt Gods majesteit
1

MAAR Job antwoordde en zeide:

2

Hoe hebt 1gij geholpen 2dien die 3zonder kracht is, 4en behouden den arm die zonder sterkte is!

3

Hoe hebt gij hem 5geraden 6die geen wijsheid heeft, en 7de zaak alzo zij is, 8ten volle bekendgemaakt!

4

Aan wien hebt gij 9die woorden verhaald? En 10wiens geest is van u uitgegaan?

5

11De 12doden zullen 13geboren worden 14van onder de wateren, en 15hun inwoners.

6

De 16hel is anaakt 17voor Hem, en geen deksel is er voor het 18verderf.

7

b19Hij breidt 20het noorden uit over 21het woeste; Hij hangt de aarde 22aan een niet.

8

23Hij bindt de wateren in Zijn wolken, nochtans 24scheurt de wolk 25daaronder niet.

9

cHij houdt 26het vlakke Zijns 27troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.

10

dHij heeft een 28gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, e29tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.

11

30De pilaren des hemels sidderen, en 31ontzetten zich voor Zijn schelden.

12

Door Zijn kracht f32klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar 33verheffing.

13

gDoor Zijn Geest 34heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft 35de langwemelende slang geschapen.

14

Zie, 36dit zijn maar 37uiterste einden Zijner wegen; en wat een 38klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord! Wie zou dan 39den donder Zijner mogendheden verstaan?