HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 56.

David door Sauls gestadige vervolging in handen der Filistijnen gekomen zijnde, klaagt tot God over al zijn lijden, wenen en zwerven, bidt om genade en zijner vijanden straf, roemt Gods woord, vertrouwt op de vervulling, en belooft daarvoor dankbaarheid.

Troost voor een vluchteling
1

EEN 1gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op 2Jonath Elem Rechokim; aals de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.

2

Zijt mij genadig, o God, want de 3mens 4zoekt mij op te slokken; den gansen dag 5dringt mij de bestrijder.

3

6Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb vele bestrijders, 7o Allerhoogste!

4

Ten dage als ik zal 8vrezen, zal ik op U vertrouwen.

5

In God zal ik Zijn 9woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij 10vlees doen?

6

Den gansen dag 11verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.

7

Zij rotten tezamen, zij 12versteken zich, zij passen op mijn hielen, als die op mijn 13ziel wachten.

8

14Zouden zij om hun ongerechtigheid vrij gaan? Stort de 15volken neder in toorn, o God.

9

Gij hebt mijn 16omzwerven geteld; leg mijn 17tranen in Uw 18fles; zijn zij niet in Uw 19register?

10

Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik 20roepen zal; dit weet ik, dat God 21met mij is.

11

In God zal ik het 22woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.

12

Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; bwat zou mij 23de mens doen?

13

O God, 24op mij zijn Uw geloften; ik zal U 25dankzeggingen vergelden;

14

Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; 26ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor 27Gods aangezicht te wandelen in het 28licht der levenden?