DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 56.

De Heere vermaant een iegelijk tot godzaligheid, vs. 1, enz. Belovende den bekeerden heidenen dat ook hun godsdienst Hem aangenaam zou wezen, 3. De Heere roept de tirannen dat zij komen zouden, om de blinde en huichelachtige wachters (die Hij stomme honden noemt) te verdelgen, 9.

Vermaning tot godzaligheid
1

ALZO zegt de HEERE: Bewaart 1het recht en doet 1gerechtigheid, 2want 3Mijn heil is nabij om te komen en 4Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden.

2

Welgelukzalig is de mens 5die zulks doet, en des mensen kind dat daaraan vasthoudt; die 6den sabbat houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen.

3

En 7de vreemde die zich tot den HEERE gevoegd heeft, 8spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Zie, 9ik ben een dorre boom.

4

Want alzo zegt de HEERE 10van de gesnedenen die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond:

5

Ik zal 11hen ook 12in Mijn huis en 13binnen Mijn muren 14een plaats en een naam geven, 15beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik 16eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden.

6

En 17de vreemden die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn: al wie 18den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden,

7

Die zal Ik ook brengen 19tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen 20in Mijn bedehuis; hun 21brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen 22op Mijn altaar; want aMijn huis zal een bedehuis 23genoemd worden 24voor alle volken.

8

De Heere HEERE, Die de verdrevenen 25Israëls vergadert, spreekt: Ik zal 26tot Hem nog meer vergaderen, 27nevens hen die 26tot Hem vergaderd zijn.

Een goddeloos volk
9

28Al 29gij gedierte des velds, komt om te eten, ja, al gij gedierte in het woud.

10

30Hun 31wachters zijn allen 32blind, zij weten niet; zij allen zijn 33stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief.

11

En deze honden 34zijn sterk van begeerte, 35zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen 36naar zijn gewin, 37elk uit zijn einde.

12

Komt herwaarts, zeggen zij, 38ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; 39en 40de dag van morgen zal zijn als deze, 41ja, groter, veel treffelijker.