HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 26.

Nadat God de afgoderij verboden en de onderhouding van Zijn sabbatten mitsgaders van den gehelen godsdienst bevolen heeft, vs. 1, enz. Doet Hij vele uitnemende beloften aan degenen die naar Zijn wet zouden leven, 3. Maar schrikkelijke dreigementen tegen de overtreders derzelve, 14. Belovende nochtans dengenen die zich bekeren zouden, genadig te zijn en alle weldaden te bewijzen, 40. Met een besluit tonende van Wien, aan wien, waar, en door wien deze wetten gegeven waren, 46.

Zegen en vloek
1

GIJ azult ulieden geen 1afgoden maken; noch gesneden beeld noch 2opgericht beeld zult gij u stellen, noch 3gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE uw God.

2

Mijn sabbatten zult gij houden ben Mijn heiligdom zult gij 4vrezen; Ik ben de HEERE.

3

cIndien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden en die doen zult,

c Deut. 28:1, enz.
4

Zo zal Ik 5uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven.

5

En de 6dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten dtot 7verzadens toe en zult zeker in uw land wonen.

6

Ook zal Ik vrede geven in het land, edat gij zult 8te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard 9zal door uw land niet doorgaan.

7

En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht 10door het zwaard vallen.

8

11fVijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.

9

En Ik zal 12Mij tot u wenden en zal u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen, en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen.

10

En gij zult het 13oude dat verouderd is, eten; 14en het oude zult gij 15vanwege het nieuwe uitbrengen.

11

gEn Ik zal Mijn 16tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet 17walgen.

12

En Ik zal in het midden van u 18wandelen 19en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij 20tot een volk zijn.

13

Ik ben de HEERE uw God, Die u uit het land der Egyptenaars uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de 21disselbomen van uw juk verbroken en heb u doen 22rechtop gaan.

14

hMaar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen,

15

En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond 23te vernietigen,

16

Dit zal Ik u ook doen, dat Ik 24over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die 25de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten.

17

Daartoe zal Ik Mijn 26aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en igij zult vlieden als u niemand vervolgt.

18

En 27zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u 28zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.

19

Want Ik zal 29de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel 30als ijzer maken en uw aarde 31als koper.

20

32En uw macht zal ijdellijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven.

21

En zo gij met Mij 33in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen.

22

Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk 34u beroven en uw vee uitroeien en u verminderen zal; en uw 35wegen zullen woest worden.

23

Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij 36in tegenheid wandelen,

24

Zo zal Ik ook kmet u 37in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan.

25

Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de 38wrake des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden.

26

Als Ik u den 39staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood 40in één oven bakken en zullen uw brood 41bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.

27

Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid,

28

Zo zal Ik ook met u 42in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.

29

lWant gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochters zult gij eten.

30

En Ik zal uw 43hoogten verderven en muw 44zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de 45dode lichamen uwer 46drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen.

31

En Ik zal uw steden een woestijn maken en uw 47heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw 48lieflijken reuk niet rieken.

32

Ja, Ik zal dat land verwoesten, dat uw vijanden die 49daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen.

33

Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, en uw land zal woest en uw steden zullen een woestijn zijn.

34

Dan zal het land aan zijn nsabbatten 50een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.

35

Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet.

36

En aangaande de overgeblevenen onder u, 51Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden 52zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt.

37

En zij zullen 53de een op den ander als voor het zwaard vallen, daar niemand is die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden 54niet kunnen bestaan.

38

Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren.

39

En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook 55om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.

Bekering en vergeving
40

Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid hunner vaderen, met hun overtredingen waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben,

41

56Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun 57onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de 58straf hunner ongerechtigheid 59een welgevallen hebben,

42

Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;

43

Als het land om 60hunnentwil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het 61om hunnentwil verwoest was, en zij aan de 62straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.

44

En 63hierenboven is dit ook: Als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, ozal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE hun God.

o Deut. 4:31. Rom. 11:1, 26, enz.
45

Maar Ik zal hun 64ten beste gedenken aan het verbond 65der voorouders, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE.

46

Dit zijn die inzettingen en die rechten en die wetten, dewelke de HEERE gegeven heeft tussen Zich en tussen de kinderen Israëls, op den berg Sinaï, door de hand van Mozes.