DE PROFEETZEFÁNJA

HOOFDSTUK 3.

Klacht van den profeet over de zonden van alle standen van het Joodse volk, met name over hun halsstarrigheid, vs. 1, enz. Hij dreigt hen met de straf Gods, 8. Daarna profeteert hij hoe God de heidenen tot Zijn kennis zou brengen, Zijn kerk van haar zonden zou reinigen, haar beschermende, en haar vijanden verdelgende, maar haar verheerlijken, 9, enz.

Het wee over Jeruzalem
1

WEE 1de ijselijke en 2de bevlekte, 3de verdrukkende stad!

2

Zij hoort naar de 4stem niet, 5zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den HEERE; tot haar God 6nadert zij niet.

3

aHaar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn 7avondwolven, 8die de beenderen niet breken 9tot aan den morgen.

4

bHaar profeten zijn lichtvaardig, gans 10trouweloze mannen; haar priesters 11verontreinigen het heilige, 12zij doen de wet geweld aan.

5

13De rechtvaardige HEERE 14is in het midden 15van haar, Hij cdoet geen onrecht; 16allen morgen 17geeft Hij Zijn recht in het licht, 18er ontbreekt niet; doch de verkeerde 19weet van geen schaamte.

6

Ik heb de heidenen uitgeroeid, 20hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daar doorgaat; hun steden zijn verstoord, 21zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

7

22Ik zeide: 23Immers zult 24gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat 25haar woning niet uitgeroeid zou worden; 26al wat Ik haar bezocht heb, 27waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.

8

Daarom, 28verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmaak tot den roof; want 29Mijn oordeel is, 30de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om 31over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns 32uit te storten, want dit 33ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden.

Belofte van herstel
9

Gewisselijk, 34dan 35zal Ik tot de volken een reine 36spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen 37met een eenparigen schouder.

10

Van de zijde der rivieren 38der Moren zullen Mijn 39ernstige aanbidders, 40met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn 41offerande brengen.

11

Te dien dage zult 42gij 43niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen die van vreugde opspringen over uw 44hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen 45om Mijns heiligen bergs wil.

12

Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven 46een ellendig en 47arm volk; die zullen 48op den Naam des HEEREN betrouwen.

13

49De overgeblevenen van Israël 50zullen geen onrecht doen, 51noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; maar 52zij zullen weiden en nederliggen, en 53niemand zal hen verschrikken.

14

Zing vrolijk, dgij dochter Sions, 54juicht, Israël; wees blijde en spring op van vreugde van ganser harte, 55gij edochter Jeruzalems.

15

De HEERE heeft uw 56oordelen weggenomen, Hij heeft 57uw vijand 58weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, 59is in het midden van u, gij 60zult geen kwaad meer zien.

16

Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet; 61o Sion, 62laat uw handen niet slap worden.

17

De HEERE uw God is in het midden van u, 63een Held Die verlossen zal; Hij zal 64over u vrolijk zijn met blijdschap, 65Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich.

18

66De bedroefden om der bijeenkomst wil zal Ik verzamelen, 67zij zijn uit u; de schimping is een last 68op haar.

19

Zie, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal 69de hinkenden behoeden en 70de uitgestotenen verzamelen, en 71Ik zal hen stellen tot een lof en 72tot een naam 73in het ganse land waar zij beschaamd zijn geweest.

20

Te dien tijde zal Ik 74ulieden 75herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u verzamelen zal; 76zekerlijk, Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof 77onder alle volken der aarde, als Ik 78uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HEERE.

Einde van den profeet ZEFÁNJA.