HET BOEK DERRICHTEREN,GENAAMDJUDICUM

HOOFDSTUK 21.

De kinderen Israëls bedrijven rouw over den ondergang van den stam van Benjamin, vs. 1, enz. Vinden raad om de overgeblevenen aan vrouwen te helpen zonder inbreuk van hun eed, 5. De inwoners van Jabes in Gilead, als niet mede opgekomen zijnde tot dezen strijd, worden allen uitgeroeid, behalve vierhonderd jongedochters, die de kinderen Israëls geven aan een deel van de overgebleven Benjaminieten, 8. Den anderen vinden zij goed, verlof te geven dat zij op het feest te Silo van de reiende dochters verrassen en wegvoeren zoveel hun nodig, 16. Bedenkende daarbij met hoedanig antwoord zij de klagende vrienden zouden bevredigen, 22.

Herstel van den stam van Benjamin
1

DE mannen Israëls nu hadden te 1Mizpa gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter den Benjaminieten ter vrouw geven.

2

Zo kwam het volk tot 2het huis Gods en zij bleven daar tot op den avond 3voor Gods aangezicht; en zij hieven hun stem op en weenden met groot geween,

3

En zeiden: O 4HEERE, God van Israël, waarom is dit geschied in Israël, dat er heden een stam van Israël gemist wordt?

4

En het geschiedde des anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte en bouwde aldaar 5een altaar; en zij offerden brandoffers en dankoffers.

5

En de kinderen Israëls zeiden: Wie is er die niet is opgekomen in de vergadering uit al de stammen Israëls 6tot den HEERE? Want er was een grote eed geschied aangaande dengene die niet opkwam tot den HEERE te Mizpa, zeggende: Hij zal 7zekerlijk gedood worden.

6

En het berouwde den kinderen Israëls over Benjamin, hun broeder; en zij zeiden: 8Heden is een stam van Israël afgesneden.

7

Wat zullen wij, 9belangende de vrouwen, doen aan degenen die overgebleven zijn? Want wij hebben bij den HEERE gezworen, dat wij hun van onze dochters geen tot vrouwen zullen geven.

8

En zij zeiden: Is er iemand van de stammen Israëls, die niet opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En zie, van 10Jabes in Gilead was niemand opgekomen in het leger, tot de gemeente.

9

Want het volk werd geteld, en zie, er was niemand van de inwoners van Jabes in Gilead.

10

Toen zond de vergadering daarheen twaalfduizend mannen van de 11strijdbaarste; en zij geboden hun, zeggende: Trekt heen en slaat met de scherpte des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met de vrouwen en de kinderkens.

11

Doch dit is de zaak die gij doen zult: aAl wat mannelijk is en alle vrouwen die de bijligging eens mans bekend hebben, zult gij 12verbannen.

12

En zij vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd jongedochters die maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging des mans; en zij brachten die in het leger te 13Silo, 14dewelke is in het land 15Kanaän.

13

Toen 16zond de ganse vergadering heen en sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den brotssteen van Rimmon waren, en zij riepen hun vrede toe.

14

Alzo kwamen de Benjaminieten terzelfder tijd weder; en zij gaven hun de vrouwen 17die zij in het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes in Gilead; maar alzo 18waren er nog niet genoeg voor hen.

15

Toen 19berouwde het den volke over Benjamin, omdat de HEERE een scheur gemaakt had in de stammen Israëls.

16

En de oudsten der vergadering zeiden: Wat zullen wij, belangende de vrouwen, doen aan 20degenen die overgebleven zijn? Want 21de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd.

17

Wijders zeiden zij: De erfenis 22dergenen die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd worden uit Israël.

18

Maar wij zullen hun geen vrouwen van onze dochters kunnen geven; want de kinderen Israëls hebben gezworen, zeggende: Vervloekt zij, die den Benjaminieten een vrouw geeft.

19

Toen zeiden zij: Zie, er is een 23feest des HEEREN te Silo, van 24jaar tot jaar, dat gehouden wordt 25tegen het noorden van 26het huis Gods, tegen den opgang der zon, aan den hogen weg die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebóna.

20

En zij geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat heen en loert in de wijngaarden;

21

En let erop, en zie, als de dochters van Silo zullen uitgegaan zijn om met 27reien te dansen, zo komt gij voort uit de wijngaarden en 28schaakt u eenieder zijn huisvrouw uit de dochteren van Silo; en gaat heen 29in het land van Benjamin.

22

En het zal geschieden wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen om voor ons te rechten, dat wij tot hen zullen zeggen: 30Zijt hun om onzentwil genadig, 31omdat wij geen huisvrouw voor eenieder van hen in dezen krijg genomen hebben; want gijlieden hebt ze hun niet 32gegeven, dat gij te dezen tijde schuldig zoudt zijn.

23

En de kinderen van Benjamin deden alzo en voerden naar hun getal vrouwen weg, van de reiende dochters die zij roofden, en zij togen heen en keerden weder tot hun erfenis, en herbouwden de 33steden en woonden daarin.

24

Ook togen de kinderen Israëls te dien tijde vandaar, een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo togen zij uit vandaar, een iegelijk naar zijn erfenis.

25

cIn die dagen was er geen 34koning in Israël; een iegelijk deed wat recht was in zijn 35ogen.