HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 17.

Het volk murmureert te Rafidim om water, vs. 1, enz. Mozes tot den HEERE roepende, verkrijgt water uit den steen te Horeb, 4. De plaats wordt genoemd Massa en Meriba, 7. Amalek strijdt tegen Israël, 8. Zolang als Mozes met opgeheven handen bidt, overwint Israël, 11. God beveelt Amalek uit te roeien, 14. Mozes bouwt een altaar; dat noemt hij de Heere is mijn Banier, 15.

Water uit den rotssteen
1

DAARNA toog de ganse vergadering der kinderen Israëls naar 1hun dagreizen uit de woestijn Sin, 2op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te 3Rafidîm; daar nu was geen water voor het volk om te drinken.

2

Toen twistte het volk met Mozes, en zij zeiden: Geeft 4gijlieden ons water, dat wij drinken. aMozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom 5verzoekt gij den HEERE?

a Num. 20:3, 4.
3

Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde 6het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij en mijn kinderen en mijn vee van dorst deedt sterven?

4

Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er 7feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen.

5

Toen zeide de HEERE tot Mozes: 8Ga heen voor het aangezicht des volks en neem met u 9uit de oudsten van Israël; en neem uw staf in uw hand, b10waarmede gij de rivier sloegt, en ga heen.

6

cZie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël.

7

En hij noemde den naam dier plaats 11Massa en 12Meríba, om den twist der kinderen Israëls en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet?

Overwinning op Amalek
8

dToen kwam 13Amalek, en streed 14tegen Israël in Rafidîm.

9

Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de 15hoogte des heuvels staan, en 16de staf Gods zal in mijn hand zijn.

10

Jozua nu deed als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aäron en 17Hur klommen op de hoogte des heuvels.

11

En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste.

12

Doch Mozes' handen werden zwaar; daarom namen zij een steen en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aäron en Hur onderstutten zijn handen, 18de een op deze, de ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging;

13

Alzo dat Jozua 19Amalek en zijn volk 20krenkte door de 21scherpte des zwaards.

14

Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis 22in een boek 23en leg het in de oren van Jozua, edat Ik de gedachtenis van Amalek 24geheel uitdelgen zal 25van onder den hemel.

15

En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde zijn naam: 26De HEERE is mijn Banier.

16

En hij zeide: Dewijl 27de hand op den troon des HEEREN is, fzo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht.