HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 74.

De kerke Gods klaagt over de gruwelijke verwoestingen, die de vijanden overal, bijzonderlijk in den tempel en de synagogen, hadden aangericht; en Hem voordragende des vijands wreedheid en godslasteringen, het tegenwoordig gebrek van Gods gewoonlijke genadetekenen, Zijn voorgaande wonderen en weldaden, den ellendigen staat Zijner beminde en weerloze kerk en de vastigheid van Zijn verbond, bidt om verlossing, tot Zijn eer en der vijanden beschaamdheid.

Klaaglied over het verwoeste heiligdom
1

EEN 1onderwijzing, 2voor Asaf.
O God, waarom verstoot Gij in 3eeuwigheid? Waarom zou Uw 4toorn roken tegen de 5schapen Uwer weide?

2

Gedenk aan Uw 6vergadering, die Gij vanouds verworven hebt; de 7roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.

3

Hef Uw 8voeten op tot de 9eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom 10verdorven.

4

Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw 11vergaderplaatsen 12gebruld, zij hebben 13hun tekenen tot tekenen gesteld.

5

Eenieder werd er 14bekend 15als een die de bijlen omhoog aanbrengt, in de dichtheid van een 16geboomte.

6

Alzo hebben zij nu 17derzelver graveerselen tezamen met 18houwelen en beukhamers in stukken geslagen.

7

aZij hebben Uw heiligdommen in het vuur 19gezet, 20ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd.

8

Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ons hen tezamen 21uitplunderen; zij hebben al Gods 22vergaderplaatsen in het land verbrand.

9

Wij zien onze 23tekenen niet; er is geen 24profeet meer, noch iemand bij ons, die weet 25hoelang.

10

Hoelang, o God, zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam 26in eeuwigheid lasteren?

11

Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw 27rechterhand af? Trek ze uit het midden van Uw 28boezem, 29maak een einde.

12

Evenwel is God mijn Koning vanouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.

13

bGij hebt door Uw sterkte de 30zee gespleten, Gij hebt de koppen der 31draken in de wateren verbroken.

b Ex. 14:21, enz.
14

Gij hebt de 32koppen 33des leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijze gegeven 34aan het volk in dorre plaatsen.

15

cGij hebt een fontein en beek 35gekliefd, dGij hebt 36sterke 37rivieren uitgedroogd.

d Joz. 3:13, enz.
16

De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; eGij hebt het 38licht en de zon bereid.

e Gen. 1:14, enz.
17

Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.

18

Gedenk hieraan; 39de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.

19

Geef 40aan het wild gedierte de 41ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop 42Uwer ellendigen niet 43in eeuwigheid.

20

Aanschouw het 44verbond, want de 45duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.

21

Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren, laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen.

22

Sta op, o God, 46twist Uw twistzaak; gedenk der 47smaadheid die U van den dwaze wedervaart den gansen dag.

23

Vergeet niet 48het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen die tegen U opstaan, 49klimt geduriglijk op.