APOCALYPSIS, OFDE OPENBARINGVAN JOHANNESVAN JOHANNES *THEOLOGUS

HOOFDSTUK 21.

1 Johannes ziet een nieuwen hemel en een nieuwe aarde. 2 Met het nieuwe Jeruzalem, versierd als Christus' bruid. 3 Hij hoort een stem uit den hemel, waardoor God belooft dat Hij hun God zal zijn, alle tranen van hun ogen afwissen, en hun de erfenis van alles zal geven. 8 Maar dreigt dat de vreesachtigen en andere onboetvaardige zondaren hun deel zullen hebben in den poel des vuurs. 9 Een van de engelen der zeven fiolen voert Johannes op een hogen berg, en toont hem klaarder de gehele gestalte van het nieuwe Jeruzalem. 11 Haar heerlijkheid, 12 Haar muur met twaalf poorten, naar de namen der kinderen Israëls. 14 Haar twaalf fundamenten, naar de namen der twaalf apostelen. 16 Haar lengte en breedte. 18 Haar stof van goud. 19 Haar twaalf fundamenten, uit twaalf kostelijke stenen. 21 Haar poorten uit twaalf parelen. 22 Haar Tempel, God Zelven, en het Lam. 23 Gods heerlijkheid in plaats van zon en maan. 24 Haar inwoners, alle zalige volken, zelfs ook de zalige koningen. 25 Haar poorten altijd open. 27 Maar niemand die onreinheid doet, komt daarin.

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde
1

ENa 1ik zag 2een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was 3voorbijgegaan, en 4de zee was niet meer.

2

En ik, Johannes, zag bde heilige stad, 5het nieuwe Jeruzalem, 6nederdalende van God uit den hemel, 7toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.

3

En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: cZie, 8de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en 9hun God zijn.

4

dEn God zal 10alle tranen van hun ogen afwissen; en 11de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch 12moeite zal meer zijn; want 13de eerste dingen zijn weggegaan.

5

eEn Die op den troon zat, zeide: Zie, fIk maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden gzijn waarachtig en getrouw.

6

En Hij sprak tot mij: hHet is 14geschied. i15Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. 16kIk zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens 17voor niet.

7

Die overwint, zal 18alles beërven; len Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn.

8

Maar m19den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en 20tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel ndie daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is 21de tweede dood.

Het nieuwe Jeruzalem
9

En tot mij kwam 22een van de zeven engelen, odie de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, 23ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.

10

En hij voerde mij weg p24in den geest op een groten en 25hogen berg, en hij toonde mij qde grote stad, het heilige Jeruzalem, 26nederdalende uit den hemel, van God.

11

27En zij had de heerlijkheid Gods, en haar 28licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal;

12

En had 29een groten en hogen muur, en had 30twaalf poorten, en in de poorten 31twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf 32geslachten der kinderen Israëls.

13

33Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten.

14

rEn de muur der stad had 34twaalf fundamenten, en in dezelve 35de namen der twaalf apostelen des Lams.

15

En hij die met mij sprak, shad 36een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur.

16

En de stad 37lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op 38twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk.

17

En hij mat 39haar muur op honderd vier en veertig 40ellen, 41naar de maat eens mensen, welke des engels was.

18

En het gebouw van haar muur was jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde 42zuiver glas gelijk.

19

En 43de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd,

20

Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.

21

En 44de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en 45de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas.

De zaligheid der bewoners
22

En ik zag 46geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en 47het Lam.

23

tEn de stad 48behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, ven het Lam is haar Kaars.

24

xEn de volken die zalig worden, zullen 49in haar licht wandelen; en 50de koningen der aarde 51brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve.

25

y52En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; zwant aldaar zal geen nacht zijn.

26

En zij zullen de heerlijkheid en de 53eer der volken daarin brengen.

27

En in haar zal niet inkomen iets dat 54ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn ain 55het boek des levens des Lams.