HET EERSTE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 3.

De zonen van David, vs. 1, enz. De koningen van Juda van Salomo tot op Zedekia, 10. De nakomelingen van Jechonia, anders Jojachin genoemd, 17.

De kinderen van David
1

DEZEN nu waren de kinderen van David die ahem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, van Ahinóam, de 1Jizreëlitische; de tweede 2Daniël, van Abígaïl, de 3Karmelitische;

a 2 Sam. 3:2, enz.
2

De derde Absalom, de zoon van Máächa, de dochter van Thalmai, den koning te Gesur; de vierde Adónia, de zoon van Haggith;

3

De vijfde Sefátja, van Abítal; de zesde Jíthream, van zijn 4huisvrouw Egla.

4

Zes zijn hem te Hebron geboren, want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaar regeerde hij te Jeruzalem.

5

bDezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: 5Símea en Sobab en Nathan en Sálomo; deze vier zijn van 6Bath-Sua, de dochter van 7Ammiël.

b 2 Sam. 5:14, enz.
6

Daartoe Jibchar en 8Elisáma en Elifélet,

7

En Noga en Nefeg en Jafía,

8

En Elisáma en 9Eljáda en Elifélet, negen.

9

Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en 10Thamar, hun zuster.

10

11Sálomo's zoon nu was cRehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat;

11

Zijn zoon was dJoram; zijn zoon was 12Aházia; zijn zoon was Joas;

12

Zijn zoon was 13eAmázia; zijn zoon was 14Azária; zijn zoon was Jotham;

13

fZijn zoon was Achaz; zijn zoon was 15Hizkía; zijn zoon was Manasse;

14

gZijn zoon was Amon; zijn zoon was 16Josía.

g 2 Kon. 22:1, enz.
15

De hzonen van Josía nu waren dezen: de eerstgeborene 17Jóhanan, de tweede 18Jójakim, de derde 19Zedekía, de vierde Sallum.

16

De kinderen van Jójakim nu waren: i20Jechónia zijn zoon, 21Zedekía zijn zoon.

17

En de kkinderen van Jechónia waren 22Assir; zijn zoon was Sealthiël.

18

De zonen 23van dezen waren Malchíram en Pedája en Senázar, Jekámja, Hósama en Nedábja.

19

De kinderen van Pedája nu waren Zerubbábel en Simeï; en de kinderen van Zerubbábel waren Mesullam en Hanánja, en Selómith was hunlieder zuster;

20

En Hasúba en Ohel en Beréchja en Hasadja, Jusabhésed, 24vijf.

21

De kinderen van Hanánja nu waren Pelátja en Jesaja. De kinderen van Refája, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechánja.

22

De kinderen nu van Sechánja waren Semája; en de kinderen van Semája waren Hattus en Jígeal en Baríah en Neárja en Safat, 25zes.

23

En de kinderen van Neárja waren Eljóënai en Hizkía en Azríkam, drie.

24

En de kinderen van Eljóënai waren 26Hodájeva en Eljasib en Pelája en Akkub en Jóhanan en Delája en Anáni, zeven.