DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 15.

1 De apostel bewijst de waarheid van de opstanding der doden met vele vaste redenen, waarvan de eerste genomen is van de opstanding van Christus, welke hij bevestigt uit de samenvatting zijner leer, die hij naar de Schriften hun had voorgesteld. 4 En uit de getuigenissen van Petrus, 6 Van meer dan vijfhonderd broeders, 7 Van Jakobus, en van al de apostelen, 8 En van zichzelven. 13 Besluit, dat anders Christus ook niet zou opgewekt zijn. 14 Hetwelk hij bewijst ongerijmd te zijn, alzo daarmede zouden tenietgemaakt worden hun getuigenissen, de gronden van het christelijk geloof, en de hoop der Christenen. 21 Leert dat Christus is Degene Die de doden zal opwekken, en dat het geschieden zal in Zijn toekomst, als Hij al Zijn vijanden zal tenietdoen en alles Gode onderwerpen. 29 Dat ook anders tevergeefs de doop gebruikt wordt voor de doden. 30 Dat de gelovigen, alsook hij mede, tevergeefs zovele gevaren zouden uitstaan; en dat de epicuristen recht zouden hebben. 35 Daarna leert hij dat de gelovige doden opstaan zullen met dezelfde lichamen, doch met andere geestelijke hoedanigheden, als onverderfelijkheid, heerlijkheid, onsterfelijkheid. 47 En dat de gelovigen lichamen zullen hebben niet gelijk Adam had, maar gelijk Christus de Heere nu heeft. 51 Openbaart ook een verborgenheid, dat degenen die in de toekomst van Christus leven, niet zullen sterven, maar veranderd worden. 54 En dat alsdan de dood zal verslonden worden; waarover hij een triomflied zingt, en God dankt. 58 Met een vermaning aan de Korinthiërs, dat zij in het geloof standvastig willen blijven.

De opstanding van Christus
1

VOORTS, broeders, 1ik maak u bekend het Evangelie, adat ik u 2verkondigd heb, hetwelk gij ook 3aangenomen hebt, in hetwelk gij ook 4staat,

2

bDoor hetwelk gij ook 5zalig wordt, indien gij het 6behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij 7tevergeefs geloofd hebt.

3

Want ik heb ulieden 8ten eerste 9overgegeven 10hetgeen ik ook ontvangen heb, cdat Christus gestorven is 11voor onze zonden, naar 12de Schriften;

4

En dat Hij is dbegraven, en dat Hij is eopgewekt ten derden dage, naar de Schriften;

5

En dat Hij is van 13Céfas fgezien, gdaarna van 14de twaalve.

g Joh. 20:19, enz.
6

Daarna is Hij gezien 15van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel 16nog overig is, en sommigen ook zijn 17ontslapen.

7

Daarna is Hij gezien 18van Jakobus, daarna 19van al de apostelen.

8

En ten laatste van allen is Hij ook hvan mij, als 20van een ontijdig geborene, gezien.

9

Want ik ben ide minste van de apostelen, die 21niet waardig ben een apostel genaamd te worden, kdaarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb.

i Ef. 3:8.
10

Doch door de genade Gods ben ik 22wat ik ben; en Zijn genade 23die aan mij bewezen is, is 24niet ijdel geweest, lmaar ik heb overvloediger 25gearbeid dan 26zij allen; doch 27niet ik, maar de genade Gods 28die met mij is.

11

Hetzij dan ik, hetzij 29zijlieden, 30alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.

De opstanding der doden
12

Indien nu Christus 31gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, 32hoe zeggen 33sommigen onder u dat er geen opstanding der doden 34is?

13

En indien er geen opstanding der doden is, 35zo is Christus ook niet opgewekt.

14

En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan 36onze prediking 37ijdel, en 38ijdel is ook uw geloof;

15

En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; 39want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden.

16

Want indien de doden niet opgewekt worden, 40zo is ook Christus niet opgewekt.

17

En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof 41tevergeefs, 42zo zijt gij nog in uw zonden.

18

Zo zijn dan ook 43verloren die 44in Christus 45ontslapen zijn.

19

Indien wij 46alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de 47ellendigste van alle mensen.

20

Maar nu, mChristus 48is opgewekt uit de doden, en 49is nde Eersteling geworden dergenen 50die ontslapen zijn.

21

Want dewijl ode dood door 51een mens is, 52zo is ook de opstanding der doden door 53een Mens.

22

Want gelijk zij allen 54in Adam 55sterven, alzo zullen zij ook 56in Christus 57allen 58levend gemaakt worden.

23

Maar een iegelijk 59in zijn orde: 60de Eersteling Christus, daarna 61die van Christus zijn, 62in Zijn toekomst.

24

Daarna zal 63het einde zijn, wanneer 64Hij 65het Koninkrijk 66aan God en den Vader zal overgegeven hebben, pwanneer Hij zal 67tenietgedaan hebben 68alle heerschappij en alle macht en kracht.

25

qWant Hij moet 69als Koning heersen, 70totdat Hij al 71de vijanden 72onder Zijn voeten zal gelegd hebben.

26

73De laatste 74vijand die 75tenietgedaan wordt, is 76de dood.

27

rWant 77Hij heeft 78alle dingen 79Zijn 80voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat 81Hij uitgenomen wordt Die 82Hem alle dingen onderworpen heeft.

28

En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf 83onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat 84God zij 85alles in allen.

29

Anders, 86wat zullen zij doen die 87voor de doden 88gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?

30

Waarom zijn ook 89wij alle uur 90in gevaar?

31

91Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig 92bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere.

32

Zo ik, 93naar den mens, 94tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, 95indien de doden niet opgewekt worden? s96Laat ons eten en drinken, want 97morgen 98sterven wij.

33

99Dwaalt niet; 100kwade samensprekingen verderven goede zeden.

34

1Waakt op 2rechtvaardiglijk, en 3zondigt niet; want 4sommigen hebben 5de kennis Gods niet. Ik zeg het u 6tot schaamte.

De wijze van opstanding
35

Maar, zal 7iemand 8zeggen, t9hoe zullen de doden opgewekt worden, en 10met hoedanig een lichaam zullen zij komen?

36

11Gij dwaas, vhetgeen gij zaait, 12wordt niet levend, tenzij dat het 13gestorven is.

37

En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet 14dat worden zal, maar 15een bloot graan, 16naar het voorvalt, van tarwe of van enig 17der andere granen.

38

Maar 18God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad 19zijn eigen lichaam.

39

20Alle vlees is niet 21hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.

40

En er zijn 22hemelse lichamen en er zijn 23aardse lichamen; maar een andere is 24de heerlijkheid der hemelse en een andere der aardse.

41

25Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid 26der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.

42

x27Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. 28Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid.

43

Het wordt gezaaid 29in oneer, het wordt opgewekt 30in heerlijkheid. Het wordt gezaaid 31in zwakheid, het wordt opgewekt in 32kracht.

44

33Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, 34een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. 35Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam.

45

Alzo is er ook 36geschreven: yDe eerste mens Adam is geworden 37tot een levende ziel; 38de laatste Adam 39tot een levendmakenden Geest.

46

Maar 40het geestelijke is 41niet eerst, doch het natuurlijke, daarna het geestelijke.

47

42De eerste mens is 43uit de aarde, 44aards; 45de tweede Mens is 46de Heere uit den hemel.

48

47Hoedanig de aardse is, 48zodanig zijn ook de aardsen; en 49hoedanig de Hemelse is, 50zodanig zijn ook de hemelsen.

49

En zgelijkerwijs wij 51het beeld van den aardsen gedragen hebben, 52alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen.

50

Doch dit zeg ik, broeders, adat 53vlees en bloed het Koninkrijk Gods 54niet beërven kunnen, en 55de verderfelijkheid beërft 56de onverderfelijkheid niet.

51

Zie, ik zeg u 57een verborgenheid: b58wij zullen wel niet allen 59ontslapen, maar wij zullen allen 60veranderd worden,

52

61In een punt des tijds, in een ogenblik, met c62de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en 63de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en 64wij zullen veranderd worden.

53

Want 65dit verderfelijke 66moet onverderfelijkheid 67aandoen, en dit sterfelijke moet donsterfelijkheid aandoen.

54

En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord 68geschieden 69dat geschreven is: e70De dood 71is verslonden 72tot overwinning.

55

73Dood, waar is uw 74prikkel? 75Hel, waar is uw 76overwinning?

56

De prikkel nu des doods is 77de zonde, en de kracht der zonde 78is de wet.

57

fMaar Gode zij dank, 79Die ons de overwinning geeft 80door onzen Heere Jezus Christus.

58

Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt 81standvastig, 82onbeweeglijk, altijd 83overvloedig zijnde 84in het werk des Heeren, als die 85weet dat uw arbeid 86niet ijdel is in den Heere.