HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 37.

David onderwijst en sterkt de gelovigen tegen het tijdelijk geluk der goddelozen, en vermaant hen hun goddeloosheid niet na te volgen, maar heiliglijk te leven en God te vertrouwen; omdat der goddelozen geluk kort en het einde onzalig en vervloekt is, daar God integendeel Zijn kinderen, in alles wat hun overkomt, met Zijn Vaderlijke gunst vergezelschapt en hun een zalig einde verleent.

Het tijdelijk geluk der goddelozen
1

EEN psalm van David.
1Aleph. aOntsteek u niet over de 2boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen.

2

Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de 3groene grasscheutjes zullen zij 4afvallen.

3

Beth. Vertrouw op den HEERE en doe het goede; 5bewoon de aarde en 6voed u met getrouwheid.

4

En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten.

5

Gimel. b7Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het 8maken;

6

En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het 9licht, en uw recht als den middag.

7

Daleth. 10Zwijg den HEERE en 11verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene 12wiens weg voorspoedig is, over een man die listige aanslagen 13uitvoert.

8

He. Laat af van toorn en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet om 14kwaad te doen.

9

Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten.

10

Vau. En nog een 15weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn 16plaats, maar 17hij zal er niet wezen.

11

De 18zachtmoedigen daarentegen zullen de caarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over 19groten vrede.

12

Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij 20knerst over hem met zijn tanden.

13

De Heere 21belacht hem, want Hij ziet dat 22zijn dag komt.

14

Cheth. De goddelozen hebben het zwaard 23uitgetrokken en hun boog 24gespannen, om den 25ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten die oprecht van 26weg zijn.

15

Maar hun 27zwaard zal in hunlieder hart gaan, en hun bogen zullen verbroken worden.

16

Teth. Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is 28beter dan de 29overvloed veler goddelozen.

17

Want de 30armen der goddelozen zullen verbroken worden, maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.

18

Jod. De HEERE 31kent de 32dagen der 33oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid 34blijven.

19

Zij zullen niet beschaamd worden in den 35kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden.

20

Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan; en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het 36kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen.

21

Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder, maar de rechtvaardige 37ontfermt zich en geeft.

22

Want 38Zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.

23

Mem. De 39gangen deszelven 40mans worden van den HEERE 41bevestigd, en Hij heeft lust aan zijn weg.

24

Als hij 42valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.

25

Nun. Ik ben 43jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn 44zaad zoekende brood.

26

Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is 45tot zegening.

27

Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en 46woon in eeuwigheid.

28

Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn 47gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het 48zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.

29

49De rechtvaardigen zullen de 50aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen.

30

Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt 51het recht.

31

dDe wet zijns Gods is in zijn 52hart; zijn gangen 53zullen niet slibberen.

32

Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden.

33

Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand, en Hij verdoemt hem niet als hij 54geoordeeld wordt.

34

Koph. Wacht op den HEERE en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult 55zien dat de goddelozen worden uitgeroeid.

35

Resch. Ik heb gezien een 56gewelddrijvenden 57goddeloze, die zich 58uitbreidde als een groene 59inlandse boom.

36

Maar hij 60ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden.

37

Schin. Let op den vrome en zie naar den 61oprechte, want het 62einde van dien man zal vrede zijn.

38

Maar de overtreders worden tezamen verdelgd, het 63einde der goddelozen wordt uitgeroeid.

39

Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE, hun Sterkte ten tijde van benauwdheid.

40

En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en zal hen behouden, want zij betrouwen op Hem.