HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*MARKUS

HOOFDSTUK 6.

1 Christus leert in Zijn vaderland, alwaar Hij veracht wordt. 7 Zendt Zijn apostelen uit om te prediken en wonderen te doen. 14 Verscheiden gevoelen van Christus, zo van de Joden als van Herodes, die Hem houdt voor Johannes den Doper. 17 Wiens gevangenis, onthoofding en begrafenis bij die gelegenheid verhaald wordt. 30 De apostelen komen weder tot Christus, Die met hen vertrekt in een woeste plaats. 33 Waar Hem een grote schare volgt, van omtrent vijfduizend mannen, welke Hij spijzigt met vijf broden en twee vissen. 45 Doet Zijn discipelen wegvaren, en bidt ondertussen op den berg. 48 Komt daarna des nachts tot hen, wandelende op de zee, en stilt den wind. 54 En aan land gekomen zijnde, geneest allerlei ziekten.

Jezus in Nazareth verworpen
1

ENa Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn 1vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem.

2

En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, 2ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke 3krachten 4door Zijn handen geschieden?

3

bIs Deze niet de 5Timmerman, de Zoon van Maria, en de 6Broeder van Jakobus en van Joses, en van Judas en van Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geërgerd.

4

En Jezus zeide tot hen: cEen profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis.

5

dEn Hij 7kon aldaar geen kracht doen; dan Hij legde weinigen zieken de handen op en genas hen.

6

En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, een omging de vlekken daar rondom, lerende.

De uitzending der twaalve
7

fEn Hij riep tot Zich 8de twaalve, en begon hen uit te zenden twee en twee, en gaf hun macht 9over de onreine geesten.

8

En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk 10een staf; geen male, geen brood, geen 11geld in den gordel;

9

gMaar dat zij 12schoenzolen zouden 13aanbinden, en met 14geen twee rokken gekleed zijn.

10

En Hij zeide tot hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar totdat gij vandaar uitgaat.

11

hEn zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende vandaar, ischudt 15het stof af dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. kVoorwaar zeg Ik u: Het zal Sódom of Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad.

12

En uitgegaan zijnde, predikten zij dat zij zich zouden bekeren.

13

En zij wierpen vele duivelen uit, len 16zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond.

De dood van Johannes den Doper
14

mEn de koning 17Herodes hoorde het (18want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom 19werken die krachten in hem.

15

Anderen zeiden: Hij is Elía. En anderen zeiden: Hij is een profeet, of als een 20der profeten.

16

Maar als het Herodes hoorde, zeide hij: Deze is Johannes, dien ik onthoofd heb; die is van de doden opgewekt.

17

nWant dezelve Herodes enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangengenomen en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Heródias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had.

18

Want Johannes zeide tot Herodes: oHet is u niet geoorloofd de huisvrouw uws broeders te hebben.

19

En Heródias legde op hem toe en wilde hem doden, en kon niet;

20

Want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een prechtvaardig en heilig man was, en 21hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en 22hoorde hem gaarne.

21

En als er 23een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes qop den dag zijner geboorte een maaltijd aanrichtte voor zijn groten en de oversten over duizend en de voornaamsten van Galiléa;

22

En als de dochter van dezelve Heródias 24inkwam en danste, en Herodes en dengenen die medeaanzaten, behaagde, zo zeide de koning tot het dochtertje: Eis van mij wat gij ook wilt, en ik zal het u geven.

23

rEn hij zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koninkrijks.

24

En zij uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper.

25

En zij terstond met haast ingaande tot den koning, heeft het geëist, zeggende: Ik wil dat gij mij nu terstond in een schotel geeft het hoofd van Johannes den Doper.

26

En de koning zeer bedroefd geworden zijnde, nochtans om de eden en degenen die medeaanzaten, wilde hij haar hetzelve niet 25afslaan.

27

sEn de koning zond terstond een 26scherprechter en gebood zijn hoofd daar te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis,

28

En bracht zijn hoofd in een schotel en gaf hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve haar moeder.

29

En als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn dood lichaam weg en legden het in een graf.

De eerste wonderbare spijziging
30

tEn de apostelen 27kwamen weder tezamen tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden en wat zij geleerd hadden.

31

En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in 28een woeste plaats 29hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, ven zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten.

32

xEn zij vertrokken in een schip naar een woeste plaats alleen.

33

En de scharen zagen hen heenvaren en velen werden Hem kennende, en liepen gezamenlijk te voet van alle steden derwaarts, en kwamen hen voor, en gingen tezamen tot Hem.

34

30En Jezus uitgaande yzag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; zwant zij waren als schapen die geen herder hebben; aen Hij begon hun vele dingen te leren.

35

bEn 31als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag;

36

Laat hen van U, opdat zij heengaan in de omliggende 32dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet wat zij eten zullen.

37

Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan en kopen voor tweehonderd 33penningen brood en hun te eten geven?

38

En Hij zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. cEn toen zij het 34vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39

En Hij gebood hun dat zij hen allen zouden doen nederzitten 35bij waardschappen op het groene gras.

40

En zij 36zaten neder 37in gedeelten, bij honderd tezamen en bij vijftig tezamen.

41

En als Hij de vijf broden en twee vissen genomen had, dzag Hij op naar den hemel, 38ezegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen; en de twee vissen deelde Hij voor allen.

42

En zij aten allen en zijn verzadigd geworden.

43

En zij namen op twaalf volle korven brokken, en van de vissen.

44

En die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen.

Jezus wandelt op de zee
45

fEn terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde 39tegenover Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten.

46

gEn als Hij denzelven 40hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden.

47

hEn als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land.

48

En Hij zag 41dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen (want de wind was hun tegen). En omtrent de 42vierde wake des nachts kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hun voorbijgaan.

49

En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden dat het een 43spooksel was, en schreeuwden zeer.

50

Want zij zagen Hem allen en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het, vreest niet.

51

En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich 44bovenmate zeer in zichzelven en waren verwonderd.

52

Want zij hadden 45niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was 46verhard.

53

iEn als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennésaret en havenden aldaar.

54

En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden 47zij Hem kennende.

55

En het gehele omliggende land doorlopende, begonnen zij op beddekens degenen die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse waar zij hoorden dat Hij was.

56

En zo waar Hij kwam, in vlekken of steden of 48dorpen, daar legden zij de kranken op de markten, en baden Hem dat zij maar den zoom Zijns kleeds 49aanraken mochten; en zovelen als er Hem aanraakten, werden gezond.