Kies lettertype
Kies lettergrootte
Uitlijning
Weergeven

Vergelijk uitgaven

Kopieer tekst

(Hellenbroek Uitgebreid Hoofdstuk 3 3)

Verzen

Opties
Klik op de tekst om te kopiëren

HOOFDSTUK 3.3 ©

Van Gods eigenschappen

1

Vr. Zijn Gods eigenschappen iets van God onderscheiden?
Antw. Nee; zij zijn God Zelf. Daarom wordt Hij genoemd het Licht; 1 Joh. 1:5. En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is. Het Leven, de Waarheid, de Liefde; 1 Joh. 4:8. Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is Liefde. De Heiligheid Zelf; zweren bij Zijn heiligheid en zweren bij Zichzelf is één. Amos 4:2. De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, zie, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken en uw nakomelingen met visangels. Vergeleken met Hebr. 6:13. Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven.

2

Vr. Zijn Gods eigenschappen ook verschillend en onderscheiden van elkaar?
Antw. Niet in God; want in Hem is alles maar één oneindige volmaaktheid; maar alleen naar onze wijze van bevatten, en naar de verschillende uitlatingen van Gods volmaaktheid omtrent de schepselen.

3

Vr. Hoe worden Gods eigenschappen dan gewoonlijk onderscheiden?
Antw. In onmededeelbare en mededeelbare eigenschappen. Gen. 1:26. En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis. 1 Joh. 3:2. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. 2 Petr. 1:4. Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf dat in de wereld is door de begeerlijkheid.

4

Vr. Welke zijn de onmededeelbare?
Antw. De onafhankelijkheid, de eenvoudigheid, de eeuwigheid, de overaltegenwoordigheid, en de onveranderlijkheid Gods.

5

Vr. Waarom noemt u die onmededeelbaar?
Antw. Omdat er geen de minste gelijkheid van is in enig schepsel.

6

Vr. Wat is de onafhankelijkheid Gods?
Antw. Dat Hij is van Zichzelf, en bestaat door Zichzelf. Gen. 17:1. Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht.

7

Vr. Wat is de eenvoudigheid Gods?
Antw. Dat alles in God één is, zonder samenstelling van verschillende delen of zaken. Deut. 6:4. Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE.

8

Vr. Wat is de eeuwigheid Gods?
Antw. 1. dat Hij is zonder enig begin; 2. zonder enig vervolg of onderscheid van tijd; 3. zonder einde. Ps. 90:2. Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.

9

Vr. Behoort tot Gods eeuwigheid ook dat er bij Hem geen vervolg van tijd is?
Antw. Ja; want één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. 2 Petr. 3:8.

10

Vr. Waar is God?
Antw. Overaltegenwoordig. Jer. 23:23, 24. Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre? Zou zich iemand in verborgen plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE.

11

Vr. Moet men dat alleen van Zijn werkingen of ook van Zijn Wezen verstaan?
Antw. Ook van Zijn Wezen, dat van Zijn werkingen niet kan worden afgescheiden, daar Hij werkt door Zijn Wezen. Hand. 17:27. Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een iegelijk van ons.

12

Vr. Waarom wordt God dan zo bijzonder gezegd in de hemel te zijn?
Antw. Omdat Hij daar Zijn heerlijkheid meer vertoont dan elders. Jes. 66:1. Alzo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En waar is de plaats Mijner rust?

13

Vr. Is God veranderlijk of onveranderlijk?
Antw. Onveranderlijk. Mal. 3:6. Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd.

14

Vr. Toch wordt aan God berouw toegeschreven.
Antw. Gen. 6:6. Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. Dat berouw is in God maar een verandering in Zijn werk; niet in Zijn wil en Wezen zelf. Num. 23:19. God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken?

15

Vr. Hem wordt ook verandering van plaats toegeschreven, dat Hij nederdaalt, ergens komt en weer weggaat.
Antw. Gen. 11:5. Toen kwam de HEERE neder om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. Dat is maar een verandering in de meerdere of mindere openbaring van Zijn tegenwoordigheid, niet in Zijn Wezenlijke tegenwoordigheid zelf.

16

Vr. Welke zijn de mededeelbare eigenschappen?
Antw. Die worden gewoonlijk genoemd: Gods wetenschap, wil en macht, Zijn goedheid, genade, barmhartigheid en lankmoedigheid.

17

Vr. Waarom worden die mededeelbaar genoemd?
Antw. Omdat er enige verre gelijkheid van is in de schepselen; hoewel ze ook, zoals zij in God zijn, oneindig en dus onmededeelbaar zijn.

18

Vr. Wat is de wetenschap Gods?
Antw. Die volmaaktheid Gods waardoor Hij op de volmaaktste wijze van eeuwigheid in Zich alles weet. Hand. 15:18. Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend.

19

Vr. Waarover gaat Gods wetenschap?
Antw. Over alle dingen; en zo is Hij alwetend. 1 Joh. 3:20. Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen. Ps. 147:4. Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze alle bij namen.

20

Vr. Weet God alle toekomende en gebeurlijke dingen?
Antw. Ja. Ps. 139:2. Gij weet mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachte.

21

Vr. Weet Hij die van tevoren uit kracht van een voorgaand besluit, of door een zogenaamde middelkennis?
Antw. Uit kracht van Zijn besluit, en onder een zekerheid van hun vervulling.

22

Vr. Hoe wordt Gods wil onderscheiden?
Antw. In een wil van Gods besluit en een wil des gebods; of anders een verborgen en een geopenbaarde wil.

23

Vr. Wat is de wil van Gods besluit?
Antw. Gods eeuwig voornemen, waarnaar Hij Zelf alles doet in de tijd. Ef. 1:11. In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil.

24

Vr. Wat is de wil van Gods gebod, of Zijn geopenbaarde wil?
Antw. Die Hij ons tot een regel voorschrijft in Zijn Woord, en die Hij door ons gedaan wil hebben. Rom. 12:2. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is.

25

Vr. Naar welke van die twee moeten wij ons richten?
Antw. Naar de wil des bevels; want de wil des besluits is ons onbekend. Deut. 29:29. De verborgen dingen zijn voor den HEERE onzen God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet.

26

Vr. Wat is Gods rechtvaardigheid?
Antw. Die volmaaktheid Gods waardoor Hij alle zonden haat en straft. Ps. 5:5, 6, 7. Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren. De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel.

27

Vr. Moet God alle zonden noodzakelijk straffen?
Antw. Ja. Rom. 1:32. Dewelke, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen die ze doen.

28

Vr. Ligt dan God onder dwang?
Antw. Nee; dat moeten is in God Zijn wil en welbehagen. Hab. 1:13. Gij zijt te rein van ogen dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt die rechtvaardiger is dan hij?

29

Vr. Kan God van dat recht niet wat afstaan?
Antw. Nee; dan zou Hij Zichzelf verloochenen, want Zijn rechtvaardigheid is ook God Zelf. Ex. 34:6, 7. Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid.

30

Vr. Maar God vergeeft toch wel de schuld en straf der zonden aan de gelovigen.
Antw. Dan is Gods rechtvaardigheid al in Christus voldaan; Die heeft voor hen de straf gedragen. Ef. 1:7. In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.

31

Vr. Van welke aard is Gods macht?
Antw. Een almacht. Matth. 19:26. En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

32

Vr. Kan God dan ook wel sterven, zondigen, enz.?
Antw. Nee; dat zou een onmacht zijn, en geen macht.

33

Vr. Wat is Gods goedheid?
Antw. In het algemeen Zijn liefde omtrent Zijn schepselen; Ps. 4:7, 8. Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. In het bijzonder de uitlatingen van Zijn weldadigheid en liefde omtrent de mensen, en bovenal aan Zijn gunstgenoten. Ps. 36:7. HEERE, Gij behoudt mensen en beesten. Joh. 3:16. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

34

Vr. Wat is Gods genade?
Antw. Die goedheid Gods waardoor Hij zonder dat de mensen het waardig zijn hun weldoet.

35

Vr. Hoe velerlei genade is er?
Antw. De genade is of algemeen omtrent allen; Matth. 5:45. Want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Of bijzonder en zaligmakend omtrent de uitverkorenen alleen; Rom. 3:24. En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Matth. 11:25. Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Gen. 6:8. Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. Luk. 1:30. En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. En die weer in voorkomende, inwerkende, en achtervolgende genade.

36

Vr. Wat is Gods barmhartigheid?
Antw. Die goedheid Gods omtrent de ellendige uitverkoren zondaar, waardoor Hij hem metterdaad herstelt in de genadestaat door de Middelaar Jezus. Ex. 34:6. Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Ef. 2:4. Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft.

37

Vr. Wat is Gods lankmoedigheid?
Antw. Die goedheid Gods waardoor Hij de welverdiende straf uitstelt, om de uitverkorenen tot bekering te brengen, en de verworpenen te overtuigen. Rom. 2:4. Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?

38

Vr. Wat is Gods hoogheid?
Antw. Gods oppergezag boven alle schepselen. Jer. 10:6, 7. Omdat niemand U gelijk is, o HEERE, zo zijt Gij groot, en groot is Uw Naam in mogendheid. Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U gelijk is. Jer. 18:6. Zal Ik ulieden niet kunnen doen gelijk deze pottenbakker, o huis Israëls? spreekt de HEERE; zie, gelijk leem in de hand des pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis Israëls. Rom. 9:18 en 20. Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil. Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?

NL EN

Log s.v.p. in om desgewenst uw persoonlijke omgeving binnen het programma te kunnen gebruiken. Als u nog geen login hebt, kunt u deze aanmaken door op ‘Account aanmaken’ te klikken.

Inloggen

Wachtwoord vergeten?

Vul s.v.p. onderstaand formulier in als u een account aan wilt maken, zodat u toegang krijgt tot uw persoonlijke omgeving binnen het programma.

Account aanmaken

Vul s.v.p. onderstaand formulier in om uw wachtwoord te resetten.

Wachtwoord wijzigen