HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 10.

Nadab en Abihu zich bezondigende, worden door des Heeren vuur gedood, vs. 1, enz. Mozes hun vader Aäron vermaand hebbende, doet hun dode lichamen buiten het leger voeren, 4. Verbiedt Aäron, en zijn twee anderen zonen, rouw daarover te dragen, 6. Mitsgaders wijn of enigen sterken drank te gebruiken, als zij in de tent der samenkomst zouden gaan, 8. Hij verklaart hun ook, wat zij van de vuuroffers des Heeren eten moesten, 12. En is gram om het ongegeten zondoffer, 16. Maar wordt van Aäron gestild, 19.

Vreemd vuur
1

EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn 1wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en 2brachten 3vreemd vuur 4voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had.

2

Toen ging een vuur uit 5van het aangezicht des HEEREN en 6verteerde hen; en azij stierven 7voor het aangezicht des HEEREN.

3

En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het wat de HEERE 8gesproken heeft, zeggende: bIn degenen 9die tot Mij naderen, zal Ik 10geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aäron 11zweeg stil.

4

En Mozes riep 12Mísaël en Elzafan, de zonen van 13Uzziël, Aärons oom, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw 14broederen weg van voor het heiligdom, 15tot buiten het leger.

5

Toen traden zij toe en droegen hen in hun rokken tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had.

6

En Mozes zeide tot Aäron en tot 16Eleázar en tot Ithamar, zijn zonen: 17Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft 18en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw 19broederen, het ganse huis Israëls, zullen 20dezen brand, dien de HEERE aangestoken heeft, bewenen.

7

cGij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst 21niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de 22zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes.

8

En de HEERE sprak tot Aäron, zeggende:

9

Wijn en 23sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, 24als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een 25eeuwige inzetting onder uw geslachten;

10

En om onderscheid te maken 26tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine;

11

En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen die de HEERE door den 27dienst van Mozes tot hen gesproken heeft.

12

En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve 28ongezuurd bij het 29altaar; want het is een heiligheid der 30heiligheden.

13

Daarom zult gij dat eten 31in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; dwant alzo is mij geboden.

14

Ook de 32beweegborst en den 33hefschouder zult gij in een 34reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven.

15

Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuuroffers des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen; 35hetwelk voor u en uw zonen met u tot een eeuwige inzetting zijn zal; gelijk als de HEERE geboden heeft.

16

En Mozes 36zocht zeer naarstiglijk den 37bok des zondoffers; en zie, hij was verbrand. Dies was hij op Eleázar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, zeer 38toornig, zeggende:

17

Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de 39heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en 40Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt 41dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.

18

Zie, deszelfs bloed is niet binnen in het 42heiligdom gedragen; gij moest dat 43ganselijk gegeten hebben 44in het heiligdom, egelijk als ik geboden heb.

19

Toen sprak Aäron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij 45wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat 46goed geweest zijn in de ogen des HEEREN?

20

Als Mozes dat hoorde, zo was het goed in zijn ogen.