APOCALYPSIS, OFDE OPENBARINGVAN JOHANNESVAN JOHANNES *THEOLOGUS
HOOFDSTUK 2.
1 Christus beveelt Johannes te schrijven, en eerstelijk aan den engel der gemeente van Efeze; 2 Dien Hij prijst over zijn zorgvuldigheid in het weren der kwaden, en over verscheidene andere deugden. 4 Maar bestraft hem dat hij zijn eersten ijver en liefde had verlaten. 7 Doch belooft dat Hij den overwinnaars zal geven van den Boom des levens. 8 Ten tweede, aan dien van Smyrna, welken Hij ook prijst over vele deugden. 10 Doch waarschuwt hem voor de verdrukking die over hen zal komen, met belofte van de kroon des levens aan de overwinnaars. 12 Ten derde, aan dien van Pergamum, welken Hij prijst vanwege zijn standvastigheid in de verdrukkingen, maar berispt hem over zijn slapheid tegen degenen die de leer van Bileam en der Nikolaïeten volgden. 17 Doch belooft den overwinnaars het verborgen Manna, met een witten keursteen. 18 Ten vierde, aan dien van Thyatira, dien Hij prijst over zijn toenemen in het goede. 20 Maar bestraft dat hij de vrouw Izebel liet profeteren. 22 Welke Hij dreigt met haar aanhangers en kinderen te straffen. 24 Waarschuwt daarna degenen die deze diepten des satans niet aanhingen, dat zij vasthouden aan hetgeen zij hebben. 26 En belooft dengene die overwint, dat Hij hem zal macht geven over de heidenen, en dat Hij hem de morgenster zal geven.
SCHRIJF aan 1den engel der gemeente van 2Éfeze: Dit zegt 3Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren 4wandelt:
5Ik weet uw werken, en 6uw arbeid, en 7uw lijdzaamheid, en dat gij 8de kwaden niet kunt dragen; en dat gij 9beproefd hebt degenen die uitgeven 10dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden;
En gij hebt verdragen en hebt geduld, en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid, en zijt niet moede geworden.
Maar Ik heb tegen u, dat gij 11uw eerste liefde hebt verlaten.
Gedenk dan 12waarvan gij uitgevallen zijt, en 13bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u 14haastelijk bijkomen, en zal 15uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert.
Maar dit hebt gij, dat gij de werken 16ader Nikolaïeten haat, welke Ik ook haat.
Die 17oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van b18den Boom des levens, Die in het midden van het paradijs Gods is.
En schrijf aan 19den engel der gemeente van die van 20Smyrna: Dit zegt c21de Eerste en de Laatste, 22Die dood geweest is en 23weder levend is geworden:
Ik weet uw werken, en verdrukking, en 24armoede (doch gij zijt 25rijk), en 26de lastering dergenen die 27zeggen dat zij Joden zijn, en 28zijn het niet, maar zijn 29een synagoge des satans.
30Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, 31de duivel zal enigen van ulieden 32in de gevangenis werpen, opdat gij 33verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben 34van tien dagen. Zijt getrouw 35tot den dood, en Ik zal u geven 36de kroon des levens.
dDie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, zal van 37den tweeden dood niet beschadigd worden.
En schrijf aan den engel der gemeente die in 38Pérgamum is: Dit zegt Hij 39Die het etweesnijdend scherp zwaard heeft:
Ik weet uw werken, en waar gij woont, namelijk waar 40de troon des satans is; en 41gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in de dagen in welke 42Ántipas Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, waar de satan woont.
Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, 43dat gij aldaar hebt die de lering van f44Bíleam houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren.
Alzo hebt ook gij, 45die de lering der Nikolaïeten houden; hetwelk Ik haat.
Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren g46met het zwaard Mijns monds.
Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten 47van het Manna Dat verborgen is, en Ik zal hem geven 48een witten keursteen, en op den keursteen 49een nieuwen naam geschreven, 50welken niemand kent, dan die hem ontvangt.
En schrijf aan den engel der gemeente 51te Thyatíra: Dit zegt 52de Zone Gods, hDie Zijn ogen heeft als een vlam vuurs, en Zijn voeten zijn 53blinkend koper gelijk:
Ik weet uw werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid, en uw werken, 54en dat de laatste meer zijn dan de eerste.
Maar Ik heb enige 55weinige dingen tegen u, dat gij 56de vrouw iIzébel, die zichzelve zegt een profetes te zijn, laat leren en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoffer eten.
En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich zou bekeren 57van haar hoererij, en zij heeft zich niet bekeerd.
Zie, 58Ik werp haar te bed, en 59die met haar overspel bedrijven, 60in grote verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken.
En 61haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, k62dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. lEn Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken.
Doch Ik zeg tot ulieden, en tot de anderen die te Thyatíra zijn, zovelen als er deze leer niet hebben, en die de 63diepten des satans 64niet gekend hebben, gelijk zij zeggen: Ik zal u 65geen anderen last opleggen;
Maar hetgeen gij hebt, mhoudt dat, totdat Ik zal komen.
En die overwint en die 66Mijn werken tot het einde toe bewaart, n67Ik zal hem macht geven 68over de heidenen;
En 69hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb.
En Ik zal hem 70de morgenster geven.
Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.