DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 31.

Verdere profetie (onder het voorbeeld van de verlossing uit de Babylonische gevangenis) van de vergadering, oprichting en zegeningen der algemene kerk der uitverkoren Joden en heidenen, door den Messias Jezus Christus, vs. 1, enz. Van het nieuwe genadeverbond, 31. Van de vastigheid en uitbreiding der kerk, 35.

Wederkeer met geween
1

TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een 1God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

2

Zo zegt de HEERE: Het volk 2der overgeblevenen van het zwaard heeft 3genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik heenging om 4hem tot rust te brengen.

3

5De HEERE is mij verschenen van 6verre tijden. Ja, Ik heb 7u liefgehad met een 8eeuwige liefde; daarom 9heb Ik u getrokken met goedertierenheid.

4

Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw 10trommels, en uitgaan met den rei ader 11spelenden.

5

Gij zult weder bwijngaarden planten op de bergen van Samaría; de planters zullen planten en 12de vrucht genieten.

6

Want er zal een 13dag zijn waarin de 14hoeders op Efraïms gebergte zullen 15roepen: cMaakt ulieden op en 16laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE onzen God.

7

Want zo zegt de HEERE: 17Roept luide over Jakob met vreugde, en 18juicht 19vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt en zegt: O HEERE, 20behoud Uw volk, het 21overblijfsel van Israël.

8

Zie, Ik zal hen aanbrengen uit het land van het d22noorden en zal hen vergaderen van de 23zijden der aarde; onder hen zullen zijn 24blinden en lammen, 25zwangeren en barenden tezamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.

9

Zij zullen komen met 26geween, en met 27smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de 28waterbeken, in een 29rechten weg, waarin zij zich niet zullen 30stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn e31eerstgeborene.

10

Hoort des HEEREN woord, gij heidenen, en verkondigt in de eilanden 32die verre zijn, en zegt: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal 33hem weder vergaderen en hem bewaren als een 34herder zijn kudde.

11

Want de HEERE 35heeft Jakob 36vrijgekocht, en Hij heeft hem 37verlost uit de hand desgenen fdie 38sterker was dan hij.

12

Dies zullen zij komen en op de 39hoogte van Sion juichen, en 40toevloeien tot des HEEREN 41goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de 42jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een g43gewaterde hof, en zij zullen 44voortaan niet meer treurig zijn.

13

Dan zal zich de 45jonkvrouw verblijden in den 46rei, daartoe de jongelingen en ouden tezamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten en zal hen verblijden na hun droefenis.

14

En Ik zal de ziel der 47priesters met 48vettigheid dronken maken; en Mijn volk 49zal met Mijn 50goed verzadigd worden, spreekt de HEERE.

15

Zo zegt de HEERE: h51Er is een stem gehoord in 52Rama, een klage, een 53zeer bitter geween: 54Rachel weent over 55haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet 56zijn.

16

Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw 57arbeid, spreekt de HEERE, want zij zullen uit des 58vijands land wederkomen.

17

En er is verwachting 59voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw 60kinderen zullen wederkomen tot hun 61landpale.

18

Ik heb 62wél gehoord dat zich Efraïm 63beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben 64getuchtigd geworden als een 65ongewend kalf. iBekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God.

19

Zekerlijk, knadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben 66bekendgemaakt, heb ik op de 67heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook 68schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid 69mijner jeugd gedragen heb.

20

70Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een 71troetelkind? Want sinds dat Ik 72tegen hem gesproken heb, denk Ik nog 73ernstiglijk aan hem; daarom 74rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner 75zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE.

21

Richt u merktekenen op, stel u 76spitse pilaren, zet uw hart op de 77baan, op den weg dien gij gewandeld hebt; keer weder, 78o jonkvrouw Israëls, keer weder tot 79deze uw steden.

22

Hoelang zult gij u 80onttrekken, gij afkerige dochter? 81Want de HEERE 82heeft wat nieuws op de aarde geschapen: 83de vrouw zal den man 84omvangen.

23

Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De HEERE zegene u, gij l85woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid.

24

En Juda mitsgaders al zijn 86steden zullen tezamen daarin wonen; de akkerlieden en die met de 87kudden reizen.

25

Want Ik 88heb de 89vermoeide ziel 90dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel 91vervuld.

26

(92Hierop ontwaakte ik en zag toe; en mijn slaap 93was mij zoet.)

Belofte van een nieuw verbond
27

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda 94bezaaien zal met zaad van 95mensen en zaad van beesten.

28

En het zal geschieden, 96gelijk als Ik over hen 97gewaakt heb om uit te rukken en af te breken en te verstoren en te verderven en kwaad aan te doen, alzo zal Ik over hen waken om te 98bouwen en te planten, spreekt de HEERE.

29

In die dagen zullen zij niet meer zeggen: m99De vaders hebben onrijpe 100druiven gegeten, en der kinderen tanden 1zijn stomp geworden.

m Ez. 18:2, enz.
30

Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden.

31

Zie, nde dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een 2nieuw verbond zal 3maken;

32

4Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun 5hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; 6welk Mijn verbond zij 7vernietigd hebben, hoewel Ik hen 8getrouwd had, spreekt de HEERE.

33

Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik 9zal Mijn wet in hun 10binnenste geven, en zal die in hun 11hart schrijven; en Ik zal hun otot een 12God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.

34

En zij zullen 13niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want pzij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; qwant Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer 14gedenken.

35

Zo zegt de HEERE, Die de rzon ten licht geeft des daags, de 15ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, sDie de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der 16heirscharen is Zijn Naam:

36

Indien deze 17ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen 18wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het 19zaad Israëls ophouden, dat het 20geen volk zij voor Mijn aangezicht, 21al de dagen.

37

Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen 22om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.

38

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren 23Hanáneël af tot aan de 24Hoekpoort.

39

En 25het meetsnoer zal wijders nevens 26dezelve uitgaan tot aan den heuvel 27Gareb, en zich naar 28Goath omwenden.

40

En het ganse dal der 29dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek 30Kidron, tot aan den hoek van de 31Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een 32heiligheid zijn; er zal 33niets weder uitgerukt noch afgebroken worden in eeuwigheid.