PROVERBIADE SPREUKENSPREUKENVAN SÁLOMOVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 11.

Van valse waag, vs. 1. Hovaardij en nederigheid, 2. Oprechtheid en verkeerdheid in wandel, 3, 20. Rijkdom der goddelozen, 4, 28. Huichelarij, 9. Rechtvaardigen en goddelozen, 9, 10, 11, 18, 21, 23, 28, 30, 31. Verachting des naasten, 12. Achterklap, 13. Raadslieden, 14. Borgtocht, 15. Een goede en kwade vrouw, 16, 22. Goedertierenheid en wreedheid, 17. Milddadigheid en gierigheid, 24, 25, 26. Goed en kwaad, 27. Ongeregelde huishouding, 29.

Oprechtheid en verkeerdheid
1

EENa 1bedrieglijke weegschaal is 2den HEERE een gruwel, maar een volkomen 3weegsteen is 4Zijn welgevallen.

2

bAls de hovaardigheid komt, 5zal de schande ook komen; cmaar met de 6ootmoedigen 7is wijsheid.

3

dDe oprechtheid der oprechten 8leidt hen, maar de 9verkeerdheid der trouwelozen 10verstoort hen.

4

eGoed 11doet geen nut ten dage 12der verbolgenheid, maar de 13gerechtigheid redt van den dood.

5

De gerechtigheid des oprechten 14maakt zijn weg recht, maar de goddeloze 15valt door zijn goddeloosheid.

6

De gerechtigheid der vromen 16zal hen redden, maar de trouwelozen fworden 17gevangen in hun 18verkeerdheid.

7

Als de goddeloze mens sterft, vergaat 19zijn verwachting; zelfs is de 20allersterkste hoop vergaan.

8

gDe rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, hen de goddeloze komt 21in zijn plaats.

9

De 22huichelaar verderft zijn naaste door 23den mond, maar door 24wetenschap worden de rechtvaardigen 25bevrijd.

10

26Een stad springt op van vreugde over 27het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.

11

28Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven, maar door 29den mond der goddelozen wordt zij verbroken.

12

Die verstandeloos is, 30veracht zijn naaste; maar een man van 31groot verstand 32zwijgt stil.

13

33Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is 34van geest, bedekt de zaak.

14

iAls er geen 35wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der 36raadslieden.

i 1 Kon. 12:1, enz.
15

Als 37iemand 38voor 39een vreemde borg geworden is, hij zal 40zekerlijk verbroken worden; maar wie 41degenen haat die in de hand klappen, is 42zeker.

16

Een 43aangename huisvrouw houdt 44de eer vast, 45gelijk de geweldigen den rijkdom 46vasthouden.

17

Een 47goedertieren mens 48doet 49zijn ziel wel; maar die wreed is, 50beroert zijn vlees.

18

De goddeloze doet 51een vals werk, maar voor dengene die 52gerechtigheid zaait, is 53trouw loon.

19

Alzo is de gerechtigheid ten leven; gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt.

20

De 54verkeerden van hart zijn den HEERE een gruwel, maar de oprechten van 55weg zijn 56Zijn welgevallen.

21

k57Hand aan hand zal de boze niet 58onschuldig zijn, maar het 59zaad der rechtvaardigen zal 60ontkomen.

22

Een schone vrouw die 61van rede afwijkt, is een gouden 62bagge in een varkenssnuit.

23

De begeerte der rechtvaardigen 63is alleenlijk het goede, maar de verwachting der goddelozen is 64verbolgenheid.

24

Er is een die 65uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een die meer inhoudt 66dan recht is, maar 67het is tot gebrek.

25

lDe 68zegenende ziel zal 69vet gemaakt worden; en 70die bevochtigt, zal ook 71zelf een vroege regen worden.

26

Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.

27

Wie 72het goede vroeg nazoekt, 73zoekt 74welgevalligheid; maar mwie het kwade 75natracht, dien zal het overkomen.

28

Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar nde 76rechtvaardigen 77zullen groenen als loof.

n Ps. 1:3, 4; 92:13.
29

Wie zijn huis 78beroert, zal 79wind erven; en de dwaas zal een 80knecht zijn desgenen die 81wijs van hart is.

30

82De vrucht des rechtvaardigen 83is een boom des levens; en 84wie zielen vangt, is wijs.

31

Zie, den rechtvaardige wordt 85vergolden op de aarde, ohoeveel te meer den goddeloze en 86zondaar!