HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 7.

1 Christus leert verder hoe men van zijn naaste moet oordelen en denzelven bestraffen. 6 Dat men het heilige den verachters niet moet voordragen. 7 Dat men met bidden moet aanhouden. 12 Hoe men handelen moet met zijn naaste. 13 Van de enge en wijde poort. 15 Van de valse profeten te mijden. 21 Dat niet allen die uiterlijk God dienen, zullen zalig worden. 24 Dat men het Woord Gods niet alleen moet horen, maar ook doen.

De splinter en de balk
1

OORDEELTa 1niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.

2

bWant met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, zal u wedergemeten worden.

3

cEn wat ziet gij den 2splinter die in het oog uws broeders is, maar den balk die in uw oog is, merkt gij niet?

4

Of hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe dat ik den splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog?

5

dGij geveinsde, werp eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien om den splinter uit uws broeders oog uit te doen.

6

eGeeft het 3heilige den honden niet, en werpt uw parelen niet voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren.

Gebedsverhoring
7

4Bidt, fen u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.

8

gWant een iegelijk die 5bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden.

9

Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven?

10

En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven?

11

Indien dan gij, hdie boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen die ze van Hem bidden.

12

iAlle dingen dan die gij wilt dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is 6de Wet en de Profeten.

De enge poort
13

kGaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er die door dezelve ingaan;

14

lWant de poort is eng en de weg 7is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die denzelven vinden.

De boom en zijn vruchten
15

mMaar wacht u van de valse profeten, dewelke in 8schaapsklederen tot u komen, maar vanbinnen zijn zij grijpende 9wolven.

16

Aan hun 10vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen?

17

nAlzo een iedere goede boom brengt voort goede vruchten, en 11een kwade boom brengt voort kwade vruchten.

18

Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen.

19

Een iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.

20

Zo zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen.

21

oNiet een iegelijk 12die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar 13die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.

22

pVelen zullen 14te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet 15in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele 16krachten gedaan?

23

qEn dan zal Ik hun 17openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit 18gekend; rgaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt.

De wijze en de dwaze bouwer
24

sEen iegelijk dan die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft;

25

En er is 19slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op 20de steenrots gegrond.

26

tEn een iegelijk die deze Mijn woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het 21zand gebouwd heeft;

27

En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot.

28

En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich 22ontzetten over Zijn leer;

29

vWant Hij leerde hen als 23macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden.