HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 108.

David wekt zichzelven op tot prijs en lof des Heeren, tegelijk God biddende om Zijn bijstand, met vast vertrouwen dat hij door Deszelfs goedgunstigheid de overhand over zijn vijanden hebben zou.

Lofprijzing van God en gebed om hulp
1

EEN lied, een psalm van David.

2

1O God, mijn hart 2is bereid; ik zal zingen en psalmzingen, 3ook mijn eer.

3

Waak op, gij luit en harp, 4ik zal in den dageraad opwaken.

4

Ik zal U loven 5onder de volken, o HEERE, en ik zal U psalmzingen onder de natiën.

5

aWant Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en 6Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.

6

Verhef U, o God, boven de hemelen, en Uw eer over de ganse aarde.

7

Opdat 7Uw beminden 8bevrijd worden, geef heil door Uw rechterhand en verhoor 9ons.

8

10God heeft gesproken 11in Zijn heiligdom; 12dies zal ik van vreugde opspringen, ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.

9

Gilead is mijne, Manasse is mijne, en Efraïm is 13de sterkte mijns hoofds; Juda is 14mijn wetgever.

10

15Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen, over Palestina zal ik juichen.

11

Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?

12

bZult Gij het niet zijn, o God, Die ons verstoten hadt, en Die 16niet uittoogt, o God, met onze heirkrachten?

13

Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid; want des mensen 17heil is ijdelheid.

14

18In God 19zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders 20vertreden.