HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 108.

David wekt zichzelven op tot prijs en lof des Heeren, tegelijk God biddende om Zijn bijstand, met vast vertrouwen dat hij door Deszelfs goedgunstigheid de overhand over zijn vijanden hebben zou.


Lofprijzing van God en gebed om hulp

1EEN lied, een psalm van David.

21O God, mijn hart 2is bereid; ik zal zingen en psalmzingen, 3ook mijn eer.

1Deze psalm is samengesteld, eensdeels van de vss. 8, 9, 10, 11, 12 van den 57sten psalm; anderdeels van de vss. 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 van den 60sten psalm, uitgenomen enige kleine veranderingen. Zie aldaar de aantt.

2Te weten om U met lofzangen te danken en te loven, als Ps. 57:8.

3Dat is, mijn tong. Anders: ook met mijn eer. Zie Gen. 49 op vers 6.

3Waak op, gij luit en harp, 4ik zal in den dageraad opwaken.

4Te weten om den Heere mijn God den gehelen dag lof te zingen en te spelen.

4Ik zal U loven 5onder de volken, o HEERE, en ik zal U psalmzingen onder de natiën.

5Dat is, onder of bij de stammen van het volk van Israël. Aldus wordt het woord volk ook genomen Richt. 5:14. Ps. 47:2; 66:8. Zach. 11:10, 11.

5aWant Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en 6Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.

6Dat is, de zekerheid Uwer beloften.

a Ps. 36:6; 57:11.

6Verhef U, o God, boven de hemelen, en Uw eer over de ganse aarde.

7Opdat 7Uw beminden 8bevrijd worden, geef heil door Uw rechterhand en verhoor 9ons.

7Dat is, de godzalige Israëlieten, als Ps. 60:7, 8, enz.

8Te weten van de vervolging en tirannie der vijanden van Gods volk.

9Te weten mij en mijn volk. Anders: verhoor mij.

810God heeft gesproken 11in Zijn heiligdom; 12dies zal ik van vreugde opspringen, ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.

10Dat is, God heeft heiliglijk beloofd of gezworen, als Ps. 89:36. Te weten dat Hij mij het koninkrijk over Zijn volk van Israël geven zal, 2 Sam. 7:11.

11Anders: bij Zijn heiligheid, dat is, bij Zichzelven, Die de Heiligheid Zelve is. Zie de aantt. Ps. 60:8; 89:36.

12Dit zijn de woorden van den psalmist, niet van God.

9Gilead is mijne, Manasse is mijne, en Efraïm is 13de sterkte mijns hoofds; Juda is 14mijn wetgever.

13Dat is, de voorname kracht mijns rijks.

14Zie Gen. 49 de aantt. op vers 10.

1015Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen, over Palestina zal ik juichen.

15Hij wil zeggen: Ik zal de Moabieten en andere heidense natiën zo vernederen, dat zij mij zullen moeten dienen, ook in de allergeringste en verachtzaamste zaken.

11Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?

12bZult Gij het niet zijn, o God, Die ons verstoten hadt, en Die 16niet uittoogt, o God, met onze heirkrachten?

16Te weten om ons, gelijk Gij pleegt, bijstand te doen tegen onze vijanden.

b Ps. 60:3.

13Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid; want des mensen 17heil is ijdelheid.

17Of: verlossing, behoudenis.

1418In God 19zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders 20vertreden.

18Anders: Door God, of: Met God.

19Dat is, wij zullen ons kloekelijk gedragen door de genadige hulp en bijstand van onzen Heere, onzen God.

20Versta hierbij: en alzo zullen wij de overhand behouden.