HET TWEEDE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 24.

Joas is vroom, zolang als Jojada leeft, vs. 1, enz. Trouwt twee vrouwen, 3. Doet den tempel repareren, 4. Jojada sterft, 15. Wordt zeer heerlijk begraven, 16. Joas wordt een afgodendienaar, 17. Doet Zacharia, den zoon van Jojada, omdat hij de afgoderij bestrafte, doden, 20. Hij wordt van de Syriërs beroofd en geslagen, 23. Van zijn knechten vermoord, 25. Zijn zoon Amazia wordt koning, 27.

De goede regering van Joas
1

JOASa was 1zeven jaren oud toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Berséba.

a 2 Kon. 12:1, enz.
2

En Joas deed wat recht was in de ogen des HEEREN, 2al de dagen van den priester Jójada.

3

En Jójada 3nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochters.

4

Het geschiedde nu na dezen, 4dat het in het hart van Joas was het huis des HEEREN te 5vernieuwen.

5

Zo vergaderde hij de priesters en de Levieten en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda en vergadert geld van het ganse 6Israël, om het huis uws Gods te 7beteren 8van jaar tot jaar; en gijlieden, haast 9tot deze zaak. Maar de Levieten haastten niet.

6

En de koning riep Jójada, 10het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij 11geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de 12schatting van bMozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente Israëls, voor de 13tent der getuigenis?

b Ex. 30:11, 12, 13.
7

Want 14als Athália goddelooslijk handelde, hadden haar 15zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs 16alle 17geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de 18Baäls.

8

En de koning 19gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten 20aan de poort van het huis des HEEREN.

9

En 21men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou de 22schatting van Mozes, den knecht Gods, 23over Israël in de woestijn.

10

Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk; en zij brachten in en wierpen in de kist, totdat men 24voleind had.

11

Het geschiedde nu ten tijde als 25hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der Levieten 26inbracht, en als zij zagen dat er veel geld was, dat de schrijver des konings kwam en 27de bestelde van den hoofdpriester, en de kist ledigmaakten en die opnamen en die wederbrachten aan 28haar plaats; alzo deden zij 29van dag tot dag en verzamelden geld in menigte;

12

Hetwelk de koning en Jójada gaven aan degenen die het werk van den dienst van het huis des HEEREN 30verzorgden; en zij huurden 31houwers en 32timmerlieden om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper om het huis des HEEREN te beteren.

13

Zo deden de verzorgers van het werk, dat de 33betering des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn 34gestaltenis en maakten het vast.

14

Als zij nu 35voleind hadden, brachten 36zij voor den koning en Jójada het overige des gelds, waarvan 37hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te dienen en 38te offeren, en rookschalen en gouden en zilveren vaten; 39en zij offerden geduriglijk brandoffers in het huis des HEEREN 40al de dagen van Jójada.

15

En Jójada werd oud en 41zat van dagen, en stierf; hij 42was honderd en dertig jaar oud toen hij stierf.

16

En zij begroeven hem in de stad Davids bij de koningen; want hij had 43goedgedaan in 44Israël, beide 45aan God en 46Zijn huis.

Joas vervalt tot afgoderij
17

Maar na den dood van Jójada kwamen de vorsten van Juda en 47bogen zich neder voor den koning; toen 48hoorde de koning naar hen.

18

Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de 49afgoden; toen was een grote 50toornigheid over Juda en Jeruzalem om deze hun schuld.

19

Doch Hij zond profeten onder hen om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die 51betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet.

20

En de Geest Gods 52toog Zacharía aan, den zoon van Jójada, den priester, 53die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? cDaarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten.

21

En zij maakten een verbintenis tegen hem en dstenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het 54voorhof van het huis des HEEREN.

22

Zo gedacht de koning Joas niet der 55weldadigheid die zijn vader Jójada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en 56zoeken.

23

Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrië tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van 57Damascus.

24

Hoewel de heirkracht van Syrië met weinige mannen kwam, evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen, 58verlaten hadden; alzo voerden 59zij de 60oordelen uit tegen Joas.

25

En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten zijn knechten, om het 61bloed 62der zonen van den priester Jójada, een 63verbintenis tegen hem en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen.

26

eDezen nu zijn die een verbintenis tegen hem maakten: 64Zabad, de zoon van Símeath, de Ammonitische, en Józabad, de zoon van 65Simrith, de Moabitische.

27

Aangaande nu zijn 66zonen en de grootheid 67van den last, hem opgelegd, en 68het gebouw van het huis Gods, zie, zij zijn geschreven in de 69historie van het boek der koningen; en zijn zoon Amázia werd koning in zijn plaats.