HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 39.

De ambtsklederen en de heilige klederen der priesters worden gemaakt, vs. 1, enz. De efod, 2. De borstlap, 8. Met de twaalf stenen daarin, 10. De ketenen en ringen deszelven, 15. De mantel van den efod, met granaatappelen en schellen aan deszelfs zomen, 22. De rokken van fijn linnen, de hoed en gordel, enz., 27. Insgelijks de plaat van de kroon, 30. Al het werk wordt voleind, 32. En het is tot Mozes gebracht, 33. Toen Mozes zag dat het naar het bevel Gods gemaakt was, zo heeft hij hen gezegend, 43.

De ambtsklederen der priesters
1

ZIJ amaakten ook ambtsklederen om in het heilige te dienen, van hemelsblauw en purper en scharlaken; ook maakten zij de heilige klederen die voor Aäron waren, gelijk de HEERE Mozes geboden had.

2

bAldus maakte hij den efod: van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen.

3

cEn zij rekten uit de dunne platen van goud en sneden het tot draden, om te doen in het midden van het hemelsblauw en in het midden van het purper en in het midden van het scharlaken en in het midden van het fijn linnen, van het allerkunstelijkste werk.

4

Zij maakten samenvoegende schouderbanden 1daaraan; aan deszelfs beide einden werd hij samengevoegd.

5

En dde kunstelijke riem zijns efods, die daarop was, die was gelijk zijn werk, van hetzelfde, van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen, gelijk als de HEERE Mozes bevolen had.

6

Zij bereidden ook de esardonyxstenen, omvat in gouden kasjes, als zegelgravering gegraveerd, met de namen der zonen van Israël.

e Ex. 28:9, 10, 11.
7

En 2hij fzette ze op de schouderbanden des efods tot stenen der gedachtenis voor de kinderen Israëls, gelijk de HEERE Mozes geboden had.

8

gHij maakte ook den borstlap van het allerkunstelijkste werk, gelijk het werk des efods: van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen.

9

hHij was vierkant; zij maakten den borstlap dubbel; een span was zijn lengte en een span was zijn breedte, dubbel zijnde.

10

iEn zij vulden 3daarin vier rijen stenen: een rij van een sardis, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.

11

kEn de tweede rij van een smaragd, een saffier en een diamant.

12

En de derde rij van een hyacint, agaat en amethist.

13

En de vierde rij van een turkoois en een sardonyx en een jaspis; omvat in gouden kasjes in hun vullingen.

14

Deze stenen nu, met de namen der zonen van Israël, waren twaalf, met hun namen; met zegelgravering, ieder met zijn naam, naar de twaalf stammen.

15

Zij maakten ook aan den borstlap gelijkeindigende ketentjes, van gedraaid werk, uit louter goud.

16

En zij maakten twee gouden kasjes, en twee gouden ringen, en zij zetten die twee ringen aan de beide einden van den borstlap.

17

En zij zetten de twee gedraaide gouden ketentjes aan de twee ringen, aan de einden van den borstlap.

18

Doch de twee andere einden der twee gedraaide ketenen zetten zij aan de twee kasjes, en zij zetten ze aan de schouderbanden des efods, recht op de voorste zijde van dien.

19

Zij maakten ook twee gouden ringen, die zij aan de twee andere einden des borstlaps zetten, inwendig aan zijn boord, die aan de zijde des efods is.

20

Nog maakten zij twee gouden ringen, die zij zetten aan de twee schouderbanden van den efod, beneden, aan deszelfs voorste zijde, tegenover zijn andere voege, boven den kunstelijken riem des efods.

21

En zij 4bonden den borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod met een hemelsblauw snoer, dat hij op den kunstelijken riem des efods was; opdat de borstlap van den efod niet afgescheiden werd, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

22

En hij maakte den mantel des efods van geweven werk, geheel van hemelsblauw.

23

En het gat des mantels was in deszelfs midden, als het gat eens pantsiers; dit gat had een boord rondom, dat het niet gescheurd werd.

24

En aan de zomen des mantels maakten zij granaatappelen van hemelsblauw en purper en scharlaken, getweernd.

25

Zij maakten ook schelletjes van louter goud, en zij stelden de schelletjes tussen de granaatappelen aan de zomen des mantels rondom, tussen de granaatappelen;

26

Dat er een schelletje, daarna een granaatappel was, wederom een schelletje en een granaatappel, aan de zomen des mantels rondom; om te dienen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

27

lZij maakten ook de rokken van fijn linnen, van geweven werk, voor Aäron en voor zijn zonen;

28

En den hoed van fijn linnen en de sierlijke mutsen van fijn linnen, men de linnen onderbroeken van fijn getweernd linnen;

29

En den gordel van fijn getweernd linnen, en van hemelsblauw en purper en scharlaken, van geborduurd werk, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

30

nZij maakten ook de plaat van de kroon der heiligheid van louter goud, en zij schreven daarop een schrift, met zegelgravering: DE HEILIGHEID DES HEEREN.

31

oEn zij hechtten een snoer van hemelsblauw daaraan, om aan den hoed van boven te hechten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

Mozes keurt het werk goed
32

Aldus werd al het werk des tabernakels, van de tent der samenkomst, voleind; en de kinderen Israëls hadden het gemaakt naar alles wat de HEERE Mozes geboden had; alzo hadden zij het gemaakt.

33

pDaarna brachten zij den tabernakel tot Mozes, de tent en al haar gereedschap, haar haakjes, haar berderen, haar richels en haar pilaren en haar voeten;

34

En het deksel van roodgeverfde ramsvellen en het deksel van dassenvellen, en den voorhang van het deksel;

35

De ark der getuigenis en haar handbomen, en het verzoendeksel;

36

qDe tafel met al haar gereedschap en de toonbroden;

37

5Den louteren kandelaar met zijn lampen, de lampen die men toerichten moest, en al deszelfs gereedschap, en de olie tot het licht;

38

Verder het gouden altaar, en de zalfolie en het reukwerk van welriekende specerijen, en het deksel van de deur der tent;

39

Het koperen altaar, en den koperen rooster dien het heeft, deszelfs handbomen en al zijn gereedschap, het wasvat en zijn voet;

40

De behangsels des voorhofs, zijn pilaren en zijn voeten, en het deksel der poort des voorhofs, zijn zelen en zijn pinnen; en al het gereedschap van den dienst des tabernakels, tot de tent der samenkomst;

41

rDe ambtsklederen om in het heiligdom te dienen, de heilige klederen van den priester Aäron en de klederen van zijn zonen om het priesterambt te bedienen.

42

Naar alles wat de HEERE Mozes geboden had, alzo hadden de kinderen Israëls het ganse werk gemaakt.

43

Mozes nu bezag het ganse werk, en zie, zij hadden het gemaakt, gelijk als de HEERE geboden had; alzo hadden zij het gemaakt. Toen 6zegende Mozes hen.