HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 65.

David looft God, eerst vanwege de geestelijke gaven, die Hij over Zijn gemeente uitstort in Christus, in Welken, als Gods rechten Tempel, de gebeden verhoord, de zonden vergeven en alle genadegaven rijkelijk verleend worden. Daarna vanwege den tijdelijken zegen en de weldaden, die Hij den mensen in het gemeen, zo in de regering der wereld als in den overvloed van lichamelijke nooddruftigheden, mededeelt.

Eeuwige en tijdelijke zegen
1

EEN psalm van David, een 1lied, voor den 2opperzangmeester.

2

De lofzang is 3in stilheid tot U, o God, in Sion; en U zal 4de gelofte betaald worden.

3

5Gij hoort het gebed, tot U zal 6alle vlees komen.

4

7Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij, maar onze overtredingen, die 8verzoent Gij.

5

Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw 9voorhoven; wij zullen 10verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het 11heilige van Uw paleis.

6

Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid 12antwoorden, o God onzes heils; o 13Vertrouwen aller einden der aarde, en der vergelegenen aan de zee.

7

Die de bergen vastzet door Zijn kracht, omgord zijnde met macht.

8

Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven en het rumoer der volken.

9

En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de 14uitgangen des morgens en des avonds juichen.

10

Gij 15bezoekt het land, en hebbende het 16begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de 17rivier Gods is vol water; wanneer Gij 18het alzo bereid hebt, maakt Gij 19hunlieder koren gereed.

11

Gij maakt zijn 20opgeploegde aarde 21dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het 22week door de 23droppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel.

12

Gij 24kroont het jaar Uwer 25goedheid, en Uw 26voetstappen 27druipen van vettigheid.

13

Zij bedruipen de 28weiden der woestijn, en de heuvelen zijn 29aangegord met verheuging.

14

De velden zijn bekleed met kudden en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.