DE PROFEETHOSÉA
HOOFDSTUK 9.
God verwijt Israël de afgodische vreugde in den oogsttijd, vs. 1. Die Hij hun wel zal doen vergaan, door den toekomstigen honger, wegvoering naar Assyrië, ontberen van den openbaren godsdienst, treuren en verwoesting van hun land, 2. Tegenstelling van valse en ware profeten, 7. Verdere klacht over Israëls diepe verdorvenheid, naar het voorbeeld hunner ondankbare afgodische voorvaderen, 9. God dreigt hun onvruchtbaarheid en kindermoord, 11. Gebed van den profeet om mindering der straf, 14. Verder verhaal van hun afgoderij, met aanzegging van Gods toorn en straffen, 15.
VERBLIJD u niet, o Israël, tot 1opspringens toe, gelijk de 2volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt 3hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens.
De dorsvloer en de wijnkuip zal henlieden 4niet voeden, en de most zal 5haar 6liegen.
Zij zullen in des HEEREN 7land niet blijven, maar Efraïm zal weder in 8Egypte keren, 9en zij zullen in 10Assyrië het 11onreine eten.
Zij 12zullen den 13HEERE geen 14drankoffers doen van wijn, ook zouden zij Hem niet 15zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn als 16treurbrood; allen die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun 17ziel zijn, het zal in des HEEREN huis 18niet komen.
Wat zult gijlieden dan doen op een 19gezetten hoogtijdag, en op een feestdag des HEEREN?
Want zie, zij 20gaan daarheen vanwege de 21verstoring; 22Egypte zal hen verzamelen, 23Mof zal hen 24begraven; 25begeerte zal er zijn naar hun zilver, 26netelen zullen hen erfelijk bezitten, 27doornen zullen in hun 28tenten zijn.
De dagen der bezoeking zijn gekomen, de dagen der vergelding zijn gekomen; die van Israël zullen het 29gewaarworden; de 30profeet is een dwaas, de 31man des geestes is onzinnig; om de grootheid uwer ongerechtigheid is de 32haat ook groot.
33De wachter van Efraïm is met mijn God; maar de 34profeet is een 35vogelvangersstrik op al 36zijn wegen, een 37haat in het huis 38zijns Gods.
Zij hebben zich 39zeer diep verdorven, als in de dagen van 40Gíbea; Hij zal hunner ongerechtigheid 41gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken.
Ik vond Israël als 42druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgenboom in haar beginsel; maar zij gingen in atot 43Baäl-Peor, en 44zonderden zich af tot die 45schaamte, en werden 46gans verfoeilijk naar hun boelerij.
Aangaande Efraïm, hunlieder 47heerlijkheid zal 48wegvliegen als een vogel, 49van de geboorte en van 50moeders buik en van de ontvangenis af.
Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken, Ik zal hen er toch van beroven, 51dat zij onder de mensen niet zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn.
Efraïm is gelijk als Ik 52Tyrus aanzag, die 53geplant is in een lieflijke woonplaats; maar Efraïm zal zijn kinderen 54moeten uitbrengen tot den 55doodslager.
56Geef hun, HEERE! Wat zult Gij geven? Geef hun een b57misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten.
Efraïm is 63geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht 64voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de 65gewenste vruchten van hun buik doden.
66Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij naar Hem niet horen; en zij zullen 67omzwervende zijn onder de heidenen.