HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 41.
David in een zware krankheid of andere benauwdheid vervallen zijnde, beschrijft den zegen dien degene van God ontvangen zal, die zich godzaliglijk en medelijdend gedraagt jegens den bedrukte. Bidt God om genade, en klaagt zeer beweeglijk over de bitterheid zijner valse vrienden, bijzonderlijk over de ontrouw van een vriend die een voorbeeld was van den verrader Judas; doch verzekert zich van Gods gunst en looft Hem hartelijk.
EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester.
Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een 2ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des 3kwaads.
De HEERE zal hem bewaren en zal hem bij het 4leven behouden, hij zal op 5aarde gelukzalig gemaakt worden. 6Geef hem ook niet over in zijner vijanden 7begeerte.
De HEERE zal hem ondersteunen op het 8ziekbed; in zijn krankheid 9verandert Gij zijn ganse leger.
Ik 10zeide: O HEERE, zijt mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.
11Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven en zijn naam vergaan?
En zo iemand van hen komt om mij te 12zien, hij spreekt 13valsheid, zijn hart vergadert zich 14onrecht; 15gaat hij uit naar buiten, hij spreekt ervan.
Al mijn haters 16mompelen tezamen tegen mij; zij bedenken tegen mij 17hetgeen mij kwaad is, zeggende:
Een Belialsstuk 18kleeft hem aan; en hij die nederligt, zal niet 19weder opstaan.
Zelfs 20de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, adie mijn 21brood at, heeft de verzene tegen mij 22grotelijks verheven.
Maar Gij, o HEERE, zijt mij genadig en richt mij op; en ik zal het hun 23vergelden.
Hierbij 24weet ik dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal 25juichen.
Want mij aangaande, Gij 26onderhoudt mij in mijn oprechtheid; en Gij 27stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.
28Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van der eeuwigheid en tot in der eeuwigheid. 29Amen, ja 30amen.