DE PROFEETHOSÉA

HOOFDSTUK 2.

God beveelt den gelovigen die in Israël overig waren, te twisten met den gansen afvalligen hoop hunner medebroederen, en hun Gods straffen voor ogen te stellen, vanwege hun gruwelijke afgoderij en ondankbaarheid, vs. 1, enz. Belooft daarna Zijn kerk te herstellen en overvloediglijk te zegenen bij den tijd van den Messias, 14, enz.

Israël getuchtigd en begenadigd
1

TWIST1 tegen ulieder 2moeder, twist, omdat zij Mijn 3vrouw niet is en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar 4hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen;

2

Opdat Ik haar niet naakt 5uitstrope en zette haar als ten dage toen zij 6geboren werd, ja, 7make haar als een woestijn en zette haar als een 8dor land, en dode haar door 9dorst;

3

En Mij 10harer kinderen niet ontferme, omdat zij 11kinderen der hoererijen zijn.

4

Want hunlieder moeder hoereert; die henlieden ontvangen heeft, handelt schandelijk; want zij zegt: Ik zal mijn 12boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn 13drank geven.

5

Daarom, zie, Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur 14maken, dat zij haar 15paden niet zal vinden.

6

En zij zal haar boelen 16nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weder tot mijn vorigen 17Man, want toen was mij beter dan nu.

7

Zij 18bekent toch niet dat Ik haar het 19koren en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baäl 20gebruikt hebben.

8

Daarom zal Ik wederkomen en 21Mijn koren wegnemen 22op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezetten tijd; en Ik zal 23wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, dienende om haar naaktheid te bedekken.

9

En nu zal Ik haar 24dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand azal haar uit Mijn hand verlossen.

10

En Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid, haar 25feesten, haar nieuwe maanden en haar sabbatten, ja, al haar gezette hoogtijden.

11

En Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgenboom, waarvan zij zegt: Deze zijn mij een 26hoerenloon, dat mij mijn 27boelen gegeven hebben. Maar Ik zal ze stellen tot een bwoud, en het wild gedierte des velds zal ze vreten.

12

En Ik zal over haar 28bezoeken de dagen der Baäls, 29waarin zij dien gerookt heeft, en zich versierd met haar 30voorhoofdsiersel en haar 31halssieraad, en is haar boelen nagegaan, maar heeft Mijner vergeten, spreekt de HEERE.

13

32Daarom, zie, Ik zal haar 33lokken en 34zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar 35hart spreken.

14

36En Ik zal haar geven haar wijngaarden van 37daar af, en het dal van 38Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland.

15

En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man, en Mij niet meer noemen zult: Mijn 39Baäl.

16

En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; en 40zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.

17

En Ik zal te dien dage een verbond 41voor hen maken met het cwild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den 42krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen 43nederliggen.

18

En Ik zal u Mij 44ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen 45in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden.

19

En Ik zal u Mij 46ondertrouwen in 47geloof; den gij zult den HEERE kennen.

20

En het zal te dien dage geschieden dat Ik verhoren zal, spreekt de HEERE; Ik zal den hemel 48verhoren, en die zal de aarde verhoren.

21

En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen 49Jizreël verhoren.

22

En Ik zal ze Mij op de aarde 50zaaien, en zal Mij ontfermen over 51Lo-Ruchama; en Ik ezal zeggen tot 52Lo-Ammi: 53Gij zijt Mijn volk; en 54dat zal zeggen: 55O mijn God.