APOCALYPSIS, OFDE OPENBARINGVAN JOHANNESVAN JOHANNES *THEOLOGUS

HOOFDSTUK 4.

1 Van hier af tot het einde van het zevende hoofdstuk wordt het tweede gezicht beschreven, en begrijpt in zich de eerste profetie der dingen die na dezen geschieden zouden. 2 Waarin den apostel eerst wordt vertoond een koninklijke troon in den geopenden hemel. 3 En de heerlijkheid Gods, Die op den troon zat. 4 Daarna vier en twintig gekroonde ouderlingen, zittende rondom den troon, met donderslagen, bliksemen, brandende lampen, 6 En een glazen zee, en vier dieren met vele ogen en vleugelen. 9 Eindelijk wordt verhaald de lofzang dien de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen Gode hebben toegezongen.

Lof van de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren
1

NA1 dezen zag ik, en zie, een deur was geopend in den hemel; en de eerste stem 2die ik gehoord had, als van een bazuin met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen hetgeen 3na dezen 4geschieden moet.

2

En terstond 5werd ik in den geest; en zie, 6er was een troon gezet in den hemel, en 7er zat Een 8op den troon.

3

En Die daarop zat, was 9in het aanzien den steen jaspis en sardis gelijk; en 10een regenboog was rondom den troon, in het aanzien den steen smaragd gelijk.

4

En rondom den troon waren vier en twintig tronen; 11en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed 12met witte klederen, en zij hadden 13gouden kronen op hun hoofden.

5

En van den troon gingen uit 14bliksemen en donderslagen en stemmen; en 15zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn 16de zeven Geesten Gods.

6

En voor den troon was a17een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon 18vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren.

7

En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een kalf gelijk, en het derde dier had het aangezicht als een mens, en het vierde dier was een vliegenden arend gelijk.

8

En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelf zes vleugelen rondom, en waren vanbinnen vol ogen; en 19hebben geen rust 20dag en nacht, zeggende: bHeilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, cDie was, en Die is, en Die komen zal.

9

En wanneer de dieren 21heerlijkheid en eer en dankzegging gaven Hem Die op den troon zat, Die 22in alle eeuwigheid leeft,

10

Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem Die op den troon zat, en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en 23wierpen hun kronen voor den troon, zeggende:

11

dGij, Heere, zijt 24waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en 25door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen.