DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 29.

Profetie van de belegering en verstoring van den tempel en de stad van Jeruzalem, vs. 1. Der Joden ellendige staat, 3, enz. Hunner vijanden onverzadelijke toorn wordt door twee gelijkenissen afgebeeld, 7, 8. Vanwege der Joden verstoktheid en verblindheid, 9, enz. Dreiging dat zij verstoten zullen worden vanwege hun huichelarij, 14, enz. Belofte van de bekering, zo der heidenen als der Joden, 17, 22, enz. Dreiging over de tirannen en spotters, 20, 21.

Wee over Jeruzalem
1

WEE 1Ariël, Ariël, 2de stad waarin David 3gelegerd heeft; 4doet jaar tot jaar, 5laat hen 6feestoffers slachten.

2

7Evenwel 8zal Ik Ariël beangstigen, en 9er zal treuring en droefheid wezen, 10en die stad 11zal Mij gelijk Ariël zijn.

3

Want aIk zal 12een leger 13in het rond 14om u slaan, en Ik zal u belegeren 15met bolwerken en Ik zal vestingen 16tegen u opwerpen.

4

Dan zult 17gij vernederd worden, gij zult uit de aarde spreken, en buw spraak zal uit het stof 18zachtkens voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde 19als van een tovenaar, en uw spraak zal uit het stof piepen.

5

En 20de menigte uwer vreemde soldaten 21zal zijn gelijk dun stof, en de menigte 22der tirannen cals voorbijvliegend kaf; en dhet zal in een ogenblik haastelijk geschieden.

6

Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden 23met donder en met aardbeving en 24groot geluid; met wervelwind en onweder en 25de vlam eens verterenden vuurs.

7

En 26gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn die tegen 27Ariël strijden zullen; zelfs allen die 28tegen haar en haar vestingen strijden en haar beangstigen zullen.

8

Het zal alzo zijn, 29gelijk wanneer een hongerige droomt, 30en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is 31zijn ziel ledig; of, 29gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog 32mat en 31zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die 33tegen den berg Sion krijgen.

9

34Zij 35vertoeven, daarom verwondert 36u; 37zij zijn vrolijk, derhalve 38roept, gijlieden; 39zij 40zijn dronken, maar 41niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterken drank.

10

Want de HEERE heeft over 42ulieden 43uitgegoten 44eeen geest des diepen slaaps, en Hij heeft 45uw ogen toegesloten; 46de profeten en 47uw hoofden en 48de zieners heeft Hij 49verblind.

11

Daarom is ulieden 50alle gezicht geworden 51als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een 52die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld.

12

Of men geeft het boek aan een die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen.

13

Want de Heere heeft gezegd: 53fDaarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en 54hun vreze, waarmede zij Mij 55vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;

14

Daarom, zie, 56Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; gwant de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen 57zal zich verbergen.

15

Wee dengenen 58die zich diep versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: hWie ziet ons en wie kent ons?

16

59Ulieder omkeren is alsof de pottenbakker geacht werd als leem, idat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet.

Een heerlijke toekomst
17

Is het niet nog om een klein weinig, 60dat de Libanon 61in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en 61het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden?

18

En te dien dage zullen 62kde doven 63horen de woorden 64des Boeks; en de ogen 65der blinden, zijnde 66uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien.

19

En 67de zachtmoedigen zullen 68vreugde op vreugde hebben 69in den HEERE; en 70de behoeftigen onder de mensen zullen zich 71in den Heilige Israëls verheugen;

20

72Wanneer de tiran een einde zal hebben, en het met den bespotter uit zal zijn, en 73allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn;

21

Die een mens 74schuldig maken 75om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft 76in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven 77in het woeste.

22

Daarom zegt de HEERE, Die Abraham 78verlost heeft, 79tot het huis Jakobs alzo: 80Jakob zal nu niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer 81bleek worden;

23

Want als 82hij 83zijn kinderen, 84het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, 85zullen zij Mijn Naam 86heiligen; en zij zullen 87den Heilige Jakobs heiligen, en den God 88Israëls 89vrezen.

24

En die dwalende van geest zijn, 90zullen tot verstand komen, en 91de murmureerders 92zullen de lering aannemen.