HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 34.

God beschrijft de landpalen van Kanaän, vs. 1, enz. En noemt hen die het den kinderen Israëls zullen uitdelen, 16.

Kanaäns grenzen
1

VOORTS sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2

Gebied den kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaän ingaat, zo zal dit het land zijn dat u ter erfenis 1vallen zal, het land Kanaän naar zijn 2landpalen.

3

aDe zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin 3aan de zijden van Edom; en de zuiderlandpale zal u zijn van het einde der 4Zoutzee tegen het oosten.

4

En deze landpale zal u omgaan van het zuiden naar den opgang van 5Akrábbim en doorgaan naar Zin, en 6haar uitgangen zullen zijn 7van het zuiden naar Kades-Barnéa, en zij zal uitgaan naar 8Hazar-Addar en doorgaan naar 9Azmon.

5

Voorts zal deze landpale omgaan van Azmon naar de rivier 10van Egypte, en haar uitgangen zullen zijn 11naar de zee.

6

Aangaande de landpale van het 12westen, daar zal u de 13Grote Zee de landpale zijn; dit zal uw landpale van het westen zijn.

7

Voorts zal u de landpale van het noorden deze zijn: van de Grote Zee af zult gij u den berg 14Hor aftekenen.

8

Van den berg Hor zult gij aftekenen tot waar men komt te 15Hamath; en de uitgangen dezer landpale zullen zijn naar 16Zedad.

9

En deze landpale zal uitgaan naar Zifron, en haar uitgangen zullen zijn te Hazar-Enan; dit zal u de noorderlandpale zijn.

10

Voorts zult gij u tot een landpale tegen het oosten aftekenen van Hazar-Enan naar 17Sefam.

11

En deze landpale zal afgaan van Sefam naar Ribla, tegen het oosten van Ain; daarna zal deze landpale afgaan en strekken langs den 18oever van de Zee 19Cinnéreth oostwaarts.

12

Voorts zal deze landpale afgaan 20langs de Jordaan, en haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal u zijn het land naar zijn landpalen rondom.

Inbezitneming van het land
13

En Mozes gebood den kinderen Israëls, zeggende: Dit is het land dat gij door het lot ten erve innemen zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen en aan den halven stam te geven geboden heeft.

14

Want de stam van de kinderen der Rubenieten naar het huis hunner vaderen en de stam van de kinderen der Gadieten naar het huis hunner vaderen hebben ontvangen; mitsgaders de halve stam van Manasse 21heeft zijn erfenis ontvangen.

15

Twee stammen en een halve stam hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde der Jordaan, van Jericho oostwaarts tegen den 22opgang.

16

Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

17

bDit zijn de namen der mannen die ulieden het land ten erve zullen uitdelen: Eleázar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun.

18

Daartoe zult gij 23uit elken stam één overste nemen om het land ten erve uit te delen.

19

En dit zijn de namen dezer mannen: van den stam van Juda, Kaleb, zoon van Jefunne;

20

En van den stam der kinderen van Simeon, Semuël, zoon van Ammíhud;

21

Van den stam van Benjamin, Elídad, zoon van Chislon;

22

En 24van den stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;

23

Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse, de overste Hánniël, zoon van Efod;

24

En van den stam der kinderen van Efraïm, de overste Kemúël, zoon van Siftan;

25

En van den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elízafan, zoon van Parnach;

26

En van den stam der kinderen van Issaschar, de overste Paltiël, zoon van Azzan;

27

En van den stam der kinderen van Aser, de overste Achíhud, zoon van Selómi;

28

En van den stam der kinderen van Naftali, de overste Pedáël, zoon van Ammíhud.

29

Dit zijn ze wien de HEERE 25geboden heeft, den kinderen Israëls de erfenissen uit te delen in het land Kanaän.