DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 32.

Profetie het Rijk van Christus aangaande, vs. 1. En verhaal der weldaden die Hij Zijn kerk zal aanbrengen, 2, enz. Een dreigement over de zorgeloze vrouwen, 9. En over het ganse land, 12. Hetwelk verwoest zal worden, 14. Daarna spreekt de profeet weder van het Rijk van Christus, en wijst aan wat Hij in de harten der uitverkorenen teweegbrengen zou door den Heiligen Geest, 15, enz. Dreigementen over de goddelozen, 19. Aanspraak aan de leraars des Nieuwen Testaments, 20.

Ware en valse rust
1

ZIE, 1een aKoning zal regeren in gerechtigheid; en 2de vorsten 3zullen heersen naar recht.

2

En 4die Man 5zal zijn 6als een verberging tegen 7den wind en een schuilplaats tegen den vloed; 8als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in 9een dorstig land.

3

En de bogen 10dergenen die zien, zullen 11niet terugzien, en de oren dergenen die horen, 12zullen opmerken.

4

En het hart 13der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn om 14bescheidenlijk te spreken.

5

15De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer 16mild geheten worden.

6

Want 17een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en om 18dwaling te spreken tegen den HEERE, 19om de ziel des hongerigen ledig te laten en 20den dorstige drank te doen ontbreken.

7

En 21eens gierigaards ganse 22gereedschap is kwaad: 23hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en 24het recht, als de arme spreekt.

8

Maar een 25milddadige 26beraadslaagt milddadigheden, 27en staat 28op milddadigheden.

9

29Staat op, 30gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore.

10

31Vele dagen over het jaar zult 32gij 33beroerd zijn, gij dochters die zo zeker zijt; want 34de wijnoogst 35zal uit zijn, 36er zal geen inzameling komen.

11

Beeft, 37gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters die zo zeker zijt, 38trekt u uit en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen.

12

Men zal rouwklagen 39over de borsten, over de gewenste akkers, over de vruchtbare wijnstokken.

13

Op het land mijns volks zal de doorn en de distel opgaan; ja, 40op alle vreugdehuizen, in 41de vrolijk huppelende stad.

14

Want 42het paleis zal 43verlaten zijn, 44het gewoel der stad zal 45ophouden; 46Ofel en 47de wachttorens zullen 48tot spelonken zijn 49tot in der eeuwigheid, 50een vreugde der woudezels, een weide der kudden.

15

Totdat over ons 51cuitgegoten worde 52de Geest 53uit de hoogte; dan zal 54de dwoestijn tot 55een vruchtbaar veld worden, 56en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden.

16

En 57het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal 58op het vruchtbare veld 59verblijven.

17

En 60het werk der gerechtigheid zal 61vrede zijn; en 62de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid.

18

En 63mijn volk zal in eeen woonplaats 64des vredes wonen, en in welverzekerde woningen en in 65stille geruste plaatsen.

19

Maar 66het zal hagelen 67waar men afgaat in het woud, en 68de stad zal laag worden in de laagte.

20

69Welgelukzalig zijt gijlieden die aan alle wateren zaait; 70gij die den voet van den os en van den ezel derwaarts heenzendt.