DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 40.

Profetie van de toekomst van Christus en de predicatie van het Heilig Evangelie, vs. 1. Door Johannes den Doper en de apostelen, 3, enz. De kracht van het Goddelijk Woord, 4, enz. Wat de verkondigers des Woords prediken zouden, 6, enz. Kracht en wijsheid des Heeren in de regering der wereld, 12. Dien men niet afbeelden kan noch mag, 18. Dwaasheid der afgodendienaars, 19. Nietigheid van alle groten dezer wereld, 23. Bestraffing dergenen die klagen dat God hen niet kan noch wil beschermen, 26.

Israëls verlossing voorzegd
1

TROOST, troost Mijn volk, zal 1ulieder God 2zeggen.

2

3Spreekt 4naar het hart 5van Jeruzalem, en 6roept haar toe dat 7haar strijd vervuld is, dat haar 8ongerechtigheid 9verzoend is, 10dat zij van de hand des HEEREN 11dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.

3

12aEen stem 13des roependen in de woestijn: 14Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht 15in de wildernis een 16baan voor onzen God.

4

17Alle dalen zullen verhoogd worden en 18alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en 19wat krom is, dat zal recht, en wat 20hobbelachtig is, dat zal tot een 21vallei gemaakt worden.

5

En 22bde heerlijkheid des HEEREN 23zal geopenbaard worden; en alle 24vlees tegelijk zal 25zien 26dat het de mond des HEEREN gesproken heeft.

6

27Een stem zegt: 28Roep. En 29hij zegt: Wat zal ik roepen? 30cAlle vlees 31is gras en 32al zijn goedertierenheid als een bloem des velds.

7

Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, 33het volk is gras.

8

Het gras verdort, de bloem valt af; maar het dWoord onzes Gods 34bestaat in der eeuwigheid.

9

35O Sion, 36gij verkondigster van 37goede boodschap, klim op een hogen berg; o 35Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is 38uw God.

10

Zie, 39de Heere HEERE zal komen 40tegen den sterke en Zijn arm 41zal heersen; zie, e42Zijn loon is 43bij Hem en 44Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.

11

Hij zal 45fZijn kudde 46weiden gelijk een herder; Hij zal 47de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de 48zogenden zal Hij gzachtkens leiden.

Gods wijsheid en almacht
12

49Wie heeft de wateren 50met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met 51een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal?

13

hWie heeft 52den Geest des HEEREN 53bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman 54onderwezen?

14

55Met wien heeft Hij raad gehouden, 56die Hem verstand zou geven en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren en Hem zou bekendmaken den weg des 57veelvoudigen verstands?

15

Zie, de volken 58zijn geacht 59als een druppel van een emmer, en als een stofje 60van de weegschaal; zie, Hij 61werpt de eilanden heen als dun stof.

16

En 62de Libanon 63is niet genoegzaam 64om te branden, en 65zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer.

17

Alle volken 66zijn als niets vóór Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan iniet en 67ijdelheid.

18

kBij wien 68dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?

19

69De werkmeester giet 70een beeld, en 71de goudsmid 72overtrekt het met goud, en 73giet er zilveren ketenen toe.

20

Die verarmd is, 74dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester om een beeld te bereiden 75dat niet wankele.

21

76Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u 77van den aanbeginne niet bekendgemaakt? Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet?

22

78Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn 79als sprinkhanen; Hij is het, Die lde hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt 80ze uit als een tent, om te bewonen;

23

Die de mvorsten 81tenietmaakt; de rechters der aarde 82maakt Hij als ijdelheid.

24

Ja, 83zij 84worden niet geplant, ja, zij worden niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen 85als een stoppel wegnemen.

25

Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt 86de Heilige.

26

Heft uw ogen op omhoog en ziet Wie 87deze dingen geschapen heeft; Die in getal 88hun heir 89voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er 90niet één gemist.

27

Waarom zegt gij dan, 91o Jakob, en spreekt, o Israël: 92Mijn weg is voor den HEERE verborgen, en 93mijn recht gaat van mijn God voorbij?

28

Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, 94noch moede noch mat wordt? Er is ngeen doorgronding van Zijn verstand.

29

Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien die geen krachten heeft.

30

95De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen;

31

Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht 96vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk 97de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden.