HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 24.

David van God bericht zijnde, dat Salomo den tempel zou bouwen en de ark des verbonds daarin laten brengen, bekent wel Gods recht en macht over den gansen aardbodem, maar verheugt zich allermeest over Gods bijzondere genade, die Hij bewijst aan Zijn kerk, welker lidmaten David hier beschrijft, en vermaant dat de ark (op welke God Zijn tegenwoordigheid vertoonde) waardiglijk en eerbiediglijk mag worden ontvangen, als wezende dit een afbeelding van de komst van den Messias in den tabernakel Zijns lichaams en tot Zijn kerk (zijnde Gods tempel en Christus' Koninkrijk), waartoe mede behoort Zijn hemelvaart, om vandaar als Koning der glorie Zijn kerk te regeren.

De Koning der ere en Zijn volk
1

EEN psalm van David.
aDe aarde is des HEEREN, mitsgaders haar 1volheid, de wereld en die daarin wonen.

2

Want Hij heeft ze gegrond 2op de 3zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren.

3

b4Wie zal klimmen op den 5berg des HEEREN? En wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?

4

Die 6rein van handen en 7zuiver van hart is, die zijn ziel 8niet opheft tot ijdelheid, en die niet 9bedrieglijk zweert.

5

Die zal den zegen 10ontvangen van den HEERE, en 11gerechtigheid van den God 12zijns heils.

6

Dat is het geslacht dergenen die naar Hem vragen, die 13Uw aangezicht zoeken, dat is 14Jakob. 15Sela.

7

Heft uw 16hoofden op, gij 17poorten, en verheft u, gij 18eeuwige deuren, opdat de 19Koning der ere inga.

8

Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig; de HEERE, geweldig in den strijd.

9

Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga.

10

Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der 20heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.