DE PROFEETEZECHIËL

HOOFDSTUK 16.

Door de gelijkenis van een nieuwgeboren en ellendiglijk verlaten dochtertje, enz., stelt God den Joden voor ogen hun onwaardigheid en Zijn bijzondere liefde en weldadigheid, die Hij hun uit loutere genade bewezen heeft, vss. 1, 2, 3, enz. Daartegen hun snode ondankbaarheid en ontrouw, bewezen door allerlei gruwelijke afgoderij en heidense verbonden, 15. Voorts de rechtvaardigheid Zijner gestrenge oordelen over hen, 35. Die zij (erger zijnde dan haar zusters, Sodom en Samaria) wel verdiend had, 45. Met belofte nochtans van de genadige herstelling, welke zij, met de uitverkoren heidenen, in den Messias zouden deelachtig worden, 60.

Jeruzalems afkomst en ontrouw
1

VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

2

Mensenkind, maak 1Jeruzalem haar 2gruwelen bekend,

3

En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE tot Jeruzalem: Uw 3handelingen en uw 4geboorten zijn uit het land der Kanaänieten; uw vader was 5een Amoriet, en uw moeder een 6Hethitische.

4

En aangaande uw geboorten: 7ten dage als gij geboren waart, 8werd uw navel 9niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen 10toen Ik u aanschouwde; gij waart ook 11geenszins met zout gewreven, noch in windelen gewonden.

5

12Geen oog had medelijden over u, om u een 13van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen; maar gij 14zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid 15van uw ziel, ten dage toen gij geboren waart.

6

Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde 16in uw bloed, en Ik zeide tot u 17in uw bloed: 18Leef; 19ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef.

7

Ik heb u tot 20tienduizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid en groot geworden en zijt gekomen tot 21grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden en uw haar is gewassen, doch gij waart 22naakt en bloot.

8

Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd 23der minne; zo 24breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw 25naaktheid; ja, aIk zwoer u en kwam met u in 26een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werdt Mijne.

9

Daarna 27wies Ik u met water, en Ik spoelde 28uw bloed van u af, en 29zalfde u met olie.

10

30Ik bekleedde u ook met 31gestikt werk, en Ik schoeide u met 32dassenvellen, en omgordde u met 33fijn linnen en bedekte u met zijde.

11

Ook versierde Ik u met sieraad, en deed 34armringen aan uw handen en een 35keten aan uw 36hals.

12

Desgelijks deed Ik een 37voorhoofdsiersel 38aan uw aangezicht, en 39oorringen aan uw oren, en 40een kroon der heerlijkheid op uw hoofd.

13

41Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen en zijde en 42gestikt werk; gij at 43meelbloem en honing en olie; en gij waart 44gans 45zeer schoon en waart voorspoedig, 46dat gij een koninkrijk werdt.

14

Daartoe 47ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn 48heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE.

15

Maar gij hebt 49vertrouwd op uw schoonheid en hebt 50gehoereerd 51vanwege uw naam, ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan eenieder die voorbijging; voor hem was 52zij.

16

En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte 53hoogten en hebt daarop gehoereerd; 54zulks is niet gekomen en zal niet geschieden.

17

Daartoe hebt gij genomen 55de vaten uws sieraads van 56Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u 57mansbeelden 58gemaakt; en gij hebt met dezelve 59gehoereerd.

18

En gij hebt uw gestikte klederen genomen en hebt 60ze bedekt; en gij hebt 61Mijn olie en Mijn 62reukwerk voor hun aangezichten gesteld.

19

En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie en honing, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor 63hun aangezichten gesteld tot een 64lieflijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE.

20

Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij 65Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen 66denzelven geofferd 67om te verteren; 68is het wat kleins van uw hoererijen,

21

Dat gij Mijn kinderen b69geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve 70voor hen door het vuur hebt doen gaan?

22

Ook hebt gij bij al uw gruwelen en uw hoererijen niet gedacht aan de dagen 71uwer jonkheid, als 72gij naakt en bloot waart, als gij 73vertreden waart in uw bloed.

23

Het is ook geschied na al uw boosheid (wee, wee u, spreekt de Heere HEERE),

24

Dat gij u een 74verwelfsel gebouwd hebt, en u een hoge plaats gemaakt hebt in elke straat.

25

75Aan elk hoofd des wegs hebt gij uw hoge plaats gebouwd, en hebt uw schoonheid gruwelijk gemaakt, en 76hebt uw 77benen gespreid voor eenieder die voorbijging, en hebt uw hoererijen vermenigvuldigd.

26

Gij hebt ook 78gehoereerd met de 79kinderen van Egypte, uw naburen, die 80groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken.

27

Zie, daarom 81strekte Ik Mijn hand over u uit en verminderde het u 82bescheiden deel; en Ik 83gaf u over in den lust dergenen die u haten, 84der dochteren cder Filistijnen, die vanwege 85uw schandelijken weg beschaamd waren.

28

Verder hebt gij 86gehoereerd met de 87kinderen van Assur, omdat gij 88onverzadelijk waart; ja, als gij met hen gehoereerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd geworden.

29

Maar gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd 89in het land van Kanaän tot in Chaldéa; en daarmede ook zijt gij niet verzadigd geworden.

30

Hoe 90zwak is uw hart (spreekt de Heere HEERE) als gij al deze dingen doet, zijnde het werk van een 91heersende hoerachtige vrouw;

31

Als gij uw 92verwelfsel bouwt 93aan het hoofd van iederen weg, en uw hoge plaats maakt in elke straat, en niet zijt geweest als 94een hoer, het hoerenloon beschimpende!

32

O die 95overspelige vrouw! Zij neemt in plaats van 96haar Man de 97vreemden aan.

33

98Men geeft loon aan alle hoeren; maar gij geeft 99uw loon aan al uw 100boelen, en gij beschenkt hen, opdat zij tot u 1van rondom 2zouden ingaan 3om uw hoererijen.

34

Zo geschiedt met u in uw hoererijen 4het tegendeel 5van de vrouwen, 6dewijl men u niet naloopt om te hoereren; want als gij hoerenloon geeft en het hoerenloon u niet gegeven wordt, zo zijt gij tot een tegendeel geworden.

Jeruzalems straf en herstel
35

Daarom, o hoer, hoor des HEEREN woord.

36

Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw 7vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met 8uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden 9uwer gruwelen, en naar het 10bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt;

37

Daarom, zie, Ik zal al uw 11boelen vergaderen met dewelke gij 12vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen 13uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen.

38

Daartoe zal Ik u naar 14de rechten der overspeelsters en 15der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan 16het bloed der grimmigheid en des 17ijvers.

39

En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw 18sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten.

40

Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken.

41

Zij zullen ook uw huizen 19met dvuur verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor veler 20vrouwen ogen; en Ik zal u doen ophouden van een hoer te zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon geven.

42

Zo zal Ik 21Mijn grimmigheid op u doen rusten, en 22Mijn ijver zal van u afwijken; en Ik zal stil zijn en niet meer toornig wezen.

43

Daarom dat gij niet gedacht hebt 23aan de dagen uwer jonkheid en Mij 24tot beroering geweest zijt met dit alles, zie, zo zal Ik ook 25uw weg op uw ehoofd geven, spreekt de Heere HEERE; en gij zult 26die schandelijke daad niet doen boven al uw 27gruwelen.

44

Zie, eenieder die spreekwoorden gebruikt, zal van u een 28spreekwoord gebruiken, zeggende: 29Zo de moeder is, is haar dochter.

45

30Gij zijt de dochter uwer moeder, die de walg had 31van haar Man en van haar kinderen; en gij zijt de zuster 32uwer zusters, die de walg gehad hebben van haar mannen en van haar kinderen; 33uw moeder was een Hethitische, en uw vader een Amoriet.

46

Uw 34grote zuster nu is Samaría, zij en haar 35dochteren, dewelke woont 36aan uw linkerhand; maar uw zuster die kleiner is dan gij, die tegen uw rechterhand woont, is Sódom en haar dochteren.

47

Doch gij 37hebt in haar wegen niet gewandeld, noch naar haar gruwelen gedaan; 38het was wat gerings, 39een verdriet; maar gij hebt het 40meer verdorven dan zij, in al uw 41wegen.

48

Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, indien Sódom, uw zuster, zij met haar dochters, gedaan heeft gelijk gij gedaan hebt en uw dochters!42

49

Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, 43zatheid van brood en 44stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet.

50

En zij verhieven zich en deden 45gruwelijkheid 46voor Mijn aangezicht; daarom fdeed Ik haar weg, 47nadat Ik het gezien had.

51

Samaría ook heeft naar de helft uwer zonden 48niet gezondigd; en gij hebt uw gruwelen meer dan zij vermenigvuldigd, en hebt uw zusters 49gerechtvaardigd door al uw gruwelen die gij gedaan hebt.

52

Draag gij dan ook uw schande, gij die voor uw 50zusters 51geoordeeld hebt door uw zonden, die gij gruwelijker gemaakt hebt dan zij; zij zijn rechtvaardiger dan gij. Wees gij dan ook beschaamd, en draag uw schande, omdat gij uw 52zusters gerechtvaardigd hebt.

53

Als Ik haar 53gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochters, en de 54gevangenen van Samaría en haar dochters, 55dan zal Ik wederbrengen de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar;

54

Opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt om al hetgeen dat gij gedaan hebt, als gij 56haar 57troosten zult.

55

Als uw zusters, Sódom en haar dochters, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaría en haar dochters zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij ook en uw dochters wederkeren tot uw vorigen staat.

56

Ja, uw zuster Sódom 58is in uw mond niet gehoord geweest, ten dage 59uws groten hoogmoeds,

57

Aleer uw boosheid 60ontdekt was. Als de tijd was 61der versmading van de dochteren van Syrië, en van al degenen die rondom 62datzelve waren, 63de dochteren der Filistijnen, die u 64verachtten 65van rondom,

58

Hebt gij 66uw schandelijke daden en uw gruwelen gedragen, spreekt de HEERE.

59

Want alzo zegt de Heere HEERE: 67Ik zal u ook doen gelijk als gij gedaan hebt, die den 68eed gveracht hebt, brekende het 69hverbond.

h vers 8.
60

Evenwel zal Ik 70gedachtig wezen aan Mijn verbond 71met u in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een 72eeuwig verbond oprichten.

61

Dan zult 73gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij 74uw zusters die groter zijn dan gij, met degenen die kleiner zijn dan gij, 75aannemen zult; want Ik zal u dezelve geven 76tot idochters, maar niet uit 77uw verbond.

62

Want Ik zal Mijn 78verbond met u 79oprichten, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben;

63

Opdat gij het gedachtig zijt en u schaamt, en 80niet meer uw mond opent, vanwege uw schande, wanneer Ik 81voor u verzoening doen zal over al hetgeen dat gij gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE.