HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 2.

Orde van de legering der stammen rondom den tabernakel, en hun optrekking, vs. 1, enz. De stam van Juda moest legeren aan de oostzijde van den tabernakel, met Issaschar en Zebulon, die in het optrekken den voortocht hadden, 3. De stam van Ruben aan de zuidzijde, met Simeon en Gad, hebbende den tweeden tocht, 10. De tabernakel volgde daarna, met de Levieten, die rondom denzelven hun legering hadden, 17. De stam van Efraïm, met Manasse en Benjamin, hadden de westzijde en den derden tocht, 18. Dan, met Aser en Naftali, de noordzijde en den achtertocht, 25. Het besluit van dit hoofdstuk, 32.

De legering der stammen
1

EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende:

2

De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn 1banier, naar de 2tekenen van het huis hunner vaderen; rondom 3tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren.

3

Die zich nu legeren zullen oostwaarts 4tegen den opgang, zal zijn de banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson, de zoon van Amminádab, zal de overste der zonen van Juda zijn.

4

Zijn heir nu en hun getelden waren vier en zeventig duizend en zeshonderd.

5

En nevens hem zal zich legeren de stam van Issaschar; en Netháneël, de zoon van Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn.

6

Zijn heir nu en zijn getelden waren vier en vijftig duizend en vierhonderd.

7

5Daartoe 6de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn.

8

Zijn heir nu en zijn getelden waren zeven en vijftig duizend en vierhonderd.

9

Al de getelden des legers 7van Juda waren 8honderd zes en tachtig duizend en vierhonderd, naar hun heiren; zij zullen 9vooraan optrekken.

10

De banier des legers van Ruben, naar hun heiren, zal tegen het zuiden zijn; en Elízur, de zoon van Sedéür, zal de overste der zonen van Ruben zijn.

11

Zijn heir nu en zijn getelden waren zes en veertig duizend en vijfhonderd.

12

En nevens hem zal zich legeren de stam van Simeon; en Selûmiël, de zoon van Zurísaddai, zal de overste der zonen van Simeon zijn.

13

Zijn heir nu en hun getelden waren negen en vijftig duizend en driehonderd.

14

Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de zoon van 10Rehuël, zal de overste der zonen van Gad zijn.

15

Zijn heir nu en hun getelden waren vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig.

16

Al de getelden in het leger van Ruben waren honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig, naar hun heiren; en zij zullen 11de tweede optrekken.

17

Daarna zal de tent der samenkomst optrekken, met het leger der Levieten in het midden der legers; gelijk als zij zich legeren zullen, alzo zullen zij optrekken, een iegelijk 12aan zijn plaats naar hun banieren.

18

De banier des legers van Efraïm, naar hun heiren, zal 13tegen het westen zijn; en Elisáma, de zoon van Ammíhud, zal de overste der zonen van Efraïm zijn.

19

Zijn heir nu en hun getelden waren veertigduizend en vijfhonderd.

20

En nevens hem de 14stam van Manasse; en Gamáliël, de zoon van Pedázur, zal de overste der zonen van Manasse zijn.

21

Zijn heir nu en hun getelden waren twee en dertig duizend en tweehonderd.

22

15Daartoe de stam van Benjamin; en Abídan, de zoon van Gideóni, zal de overste der zonen van Benjamin zijn.

23

Zijn heir nu en hun getelden waren vijf en dertig duizend en vierhonderd.

24

Al de getelden in het leger van Efraïm waren 16honderd acht duizend en eenhonderd, naar hun heiren; en zij zullen 17de derde optrekken.

25

De banier des legers van Dan zal tegen het noorden zijn, naar hun heiren; en Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai, zal de overste der zonen van Dan zijn.

26

Zijn heir nu en hun getelden waren twee en zestig duizend en zevenhonderd.

27

En nevens hem zal zich legeren de stam van Aser; en Págiël, de zoon van Ochran, zal de overste der zonen van Aser zijn.

28

Zijn heir nu en hun getelden waren een en veertig duizend en vijfhonderd.

29

Daartoe de stam van Naftali; en Ahíra, de zoon van Enan, zal de overste der zonen van Naftali zijn.

30

Zijn heir nu en hun getelden waren drie en vijftig duizend en vierhonderd.

31

Al de getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig duizend en zeshonderd; 18in het achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren.

32

Dezen zijn de getelden van de kinderen Israëls, naar het huis hunner vaderen; al de getelden der legers naar hun heiren waren azeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig.

33

Maar de Levieten werden niet geteld 19onder de zonen Israëls, bgelijk als de HEERE Mozes geboden had.

34

En de kinderen Israëls deden naar alles wat de HEERE Mozes geboden had; zo legerden zij zich naar hun banieren, en zo trokken zij op, een iegelijk naar zijn geslachten, naar het huis zijner vaderen.