HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 52.

David straft Doëgs goddelozen hoogmoed en verraderlijke trouweloosheid; verkondigt hem Gods oordelen, waardoor de kerk oorzaak zal hebben om God te vrezen en Doëg te bespotten; troost en verheugt zichzelven door het geloof van Gods bestendige goedertierenheid.

Bestraffing der lasteraars
1

EEN 1onderwijzing van David, voor den 2opperzangmeester;

2

aAls Doëg, de 3Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van 4Achimélech.

a 1 Sam. 22:9, enz.
3

Wat roemt gij u in het 5kwade, o gij 6geweldige? Gods 7goedertierenheid duurt toch den gansen dag.

4

Uw tong 8denkt 9enkel schade; als een geslepen scheermes, 10werkende bedrog.

5

Gij hebt het kwade liever dan het goede; de leugen, dan gerechtigheid te spreken. 11Sela.

6

Gij hebt lief alle woorden van 12verslinding, en een tong des 13bedrogs.

7

God zal u 14ook 15afbreken in eeuwigheid; Hij zal u 16wegrapen en u uit de 17tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het 18land der levenden. Sela.

8

En de rechtvaardigen zullen het zien en 19vrezen; en zij zullen over hem 20lachen, zeggende:

9

Zie den man die God niet stelde tot zijn Sterkte, maar vertrouwde op de 21veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn 22beschadigen.

10

Maar ik zal zijn als een 23groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid, eeuwiglijk en altoos.

11

Ik zal U loven in eeuwigheid, bomdat Gij het 24gedaan hebt; en ik zal Uw 25Naam verwachten, want 26hij is goed 27voor Uw 28gunstgenoten.