HET BOEKPREDIKERHET BOEK ECCLESIASTES, OFPREDIKER,IN HET HEBREEUWS GENAAMDKOHELETH
HOOFDSTUK 11.
Vermaning tot milddadigheid aan de armen, zonder aan te zien hun onwaardigheid, vs. 1, enz. Altijd voor ogen hebbende de voorzienigheid Gods, 5. Zonder nochtans den arbeid te verzuimen, 6. Het leven is den mensen zoet, nochtans zijn de kwade dagen meer dan de goede, 7. Vermaning aan de jongelieden, dat zij in hun geneugten altijd aan het oordeel des Heeren moeten gedenken, 9.
WERP1 uw brood uit 2op het water, want 3gij zult het vinden 4na vele dagen.
5Geef aeen deel aan 6zeven, ja, ook aan 6acht; 7want gij weet niet wat kwaad op de aarde wezen zal.
8Als de wolken vol geworden zijn, 9zo storten zij plasregen uit op de aarde; en 10als de boom naar het zuiden of als hij naar het noorden valt, in de plaats waar de boom valt, daar zal hij wezen.
11Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien.
bGelijk 12gij niet weet welke de weg des winds zij, of hoedanig 13cde beenderen zijn in den buik van 14een zwangere vrouw, alzo 15weet gij het werk Gods niet, 16Die het alles maakt.
Zaai uw zaad 17in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet 18af; want gij weet niet 19wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide 20tezamen goed zijn zullen.
21Verder, 22het licht 23is zoet, en het is den ogen 24goed de zon te aanschouwen.
Maar indien de mens vele jaren leeft, en verblijdt zich in die alle, zo laat hem ook gedenken 25aan de dagen der duisternis, want die zullen vele zijn; en 26al wat gekomen is, 27is ijdelheid.
Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart u 28vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en 29wandel in de wegen uws harten en 30in de aanschouwing uwer ogen; maar weet dat God om al deze dingen 31u zal doen komen voor het gericht.
Zo doe dan 32de toornigheid wijken van uw hart, en doe 33het kwade weg 34van uw vlees, want de jeugd en 35de jonkheid 36is ijdelheid.