DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 52.

De profeet spreekt in dit hoofdstuk van de verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis, welke is een voorbeeld van de geestelijke verlossing der kerk door Christus, vs. 1, enz. Aangenaamheid der predicatie van het Heilig Evangelie, 7. Belofte dat de Heere Zijn volk beschermen zal, 10. Eindelijk wordt hier aangewezen dat Christus zal verhoogd worden, 13. Nadat Hij Zich ten uiterste vernederd zou hebben, 14. Profetie van de roeping der heidenen, 15.

Sions verlossing
1

WAAK op, waak op, 1trek uw sterkte aan, 2o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, 3gij heilige stad, want 4in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen.

2

5Schud u uit het stof, maak u op, zit neder, o Jeruzalem; 6maak u los van de banden van uw hals, gij gevangen 7dochter Sions.

3

Want zo zegt de HEERE: 8Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld 9gelost worden.

4

Want zo zegt de Heere HEERE: 10In vorige tijden atrok Mijn volk af in Egypte om als vreemdeling aldaar te verkeren; en Assur heeft hetzelve 11om niet onderdrukt.

5

En nu, 12wat heb Ik hier te doen? spreekt de HEERE, dewijl Mijn volk om niet 13weggenomen is, en 14degenen die over hetzelve heersen, 15het doen huilen, spreekt de HEERE, en 16Mijn Naam geduriglijk den gansen dag bgelasterd wordt;

6

Daarom zal Mijn volk, daarom zal het 17Mijn Naam 18in dien dag kennen, 19dat Ik het Zelf ben, Die spreek: Zie, hier ben Ik.

7

c20Hoe lieflijk zijn 21op de bergen de voeten desgenen 22die het goede boodschapt, 23die den vrede 24doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil 24doet horen; desgenen die 25tot Sion zegt: 26Uw God is Koning.

8

Er is een stem 27uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen 28oog aan oog 29zien, als de HEERE Sion 30wederbrengen zal.

9

Maakt een geschal, juicht tezamen, 31gij woeste plaatsen van Jeruzalem; want de HEERE heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.

10

De HEERE heeft 32Zijn heiligen arm 33ontbloot voor de ogen aller heidenen; den 34al de einden der aarde zullen zien 35het heil onzes Gods.

11

36Vertrekt, vertrekt, gaat uit 37vandaar, e38raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, 39gij die de vaten des HEEREN draagt.

12

40Want gijlieden zult niet 41met haast uitgaan, noch met der vlucht 42heengaan; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht heen trekken, en de God Israëls zal uw 43Achtertocht wezen.

De Knecht lijdt borgtochtelijk
13

44Zie, 45Mijn 46Knecht zal 47verstandiglijk handelen; 48Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden.

14

Gelijk als velen 49zich over 50U ontzet hebben, 51alzo fverdorven was 52Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen;

15

Alzo zal 53Hij vele heidenen 54besprengen, ja, de koningen zullen hun mond 55over Hem toehouden; want 56denwelken 57het gniet verkondigd was, die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan.