HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 5.

Herhaling der tien geboden Gods met een voorrede, vs. 1, enz. Van de verschrikking en het verzoek des volks, dat zij de stem Gods alzo niet meer mochten horen, maar dat God door Mozes met hen wilde spreken, 22. Zulks de Heere toestaat, 30. Vermaning tot gehoorzaamheid, 32.

1

EN Mozes riep het ganse Israël en zeide tot hen: Hoor, Israël, de inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek; dat gij ze leert en waarneemt om dezelve te doen.

2

De HEERE onze God heeft een averbond met ons 1gemaakt aan 2Horeb.

3

Met 3onze vaderen heeft de HEERE 4dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend zijn.

4

5Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden des vuurs,

5

(Ik stond te dien tijde tussen den HEERE en tussen u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij bvreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende:

6

6cIk ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het 7diensthuis, uitgeleid heb.

c Ex. 20:2, enz. Ps. 81:11.
7

Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

8

dGij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gelijkenis, van wat boven in den hemel of wat onder op de aarde is, of wat in het water onder de aarde is.

9

Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een e8ijverig God, Die de 9misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen en 10aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten;

10

En 11doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.

11

Gij zult den fNaam des HEEREN uws Gods niet 12ijdellijk 13gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.

12

Onderhoud den gsabbatdag, dat gij dien heiligt, 14gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft.

13

Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen.

14

Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht en uw dienstmaagd ruste gelijk als gij.

15

Want gij zult gedenken dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE uw God u vandaar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE uw God geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.

16

hEer uw vader en uw moeder, gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft, opdat uw dagen 15verlengd worden en opdat het u welga in het land dat u de HEERE uw God geven zal.

17

iGij zult niet doodslaan.

18

kEn gij zult geen overspel doen.

19

En gij zult niet stelen.

20

En gij zult geen valse getuigenis 16spreken tegen uw naaste.

21

En gij zult niet lbegeren uws naasten 17vrouw, en zult u niet laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is.

22

Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met grote stem, en 18deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze mij.

23

En het geschiedde als gij die stem uit het midden der duisternis hoordet en de berg van vuur brandde, zo naderdet gij tot mij, alle hoofden uwer stammen en uw oudsten,

24

En zeidet: Zie, de HEERE onze God heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien dat God met den mens spreekt, en dat 19hij levend blijft.

25

Maar nu, 20waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN onzes Gods langer te horen, zo zouden wij sterven.

26

Want wie is er van alle 21vlees, die de stem des levenden Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gehoord heeft gelijk wij, men levend is gebleven?

27

Nader gij en hoor alles wat de HEERE onze God zeggen zal; en nspreek gij tot ons al wat de HEERE onze God tot u spreken zal, en wij zullen het horen en doen.

28

Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo zeide de HEERE tot mij: Ik heb gehoord de stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; 22het is altemaal goed wat zij gesproken hebben.

29

23Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid!

30

Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten.

31

Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de 24geboden en inzettingen en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land hetwelk Ik hun geven zal om dat te erven.

32

Neemt dan waar dat gij doet gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft; wijkt niet af 25ter rechter- noch ter linkerhand.

33

In al den 26weg dien de HEERE uw God u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft en dat het u welga, en gij de dagen verlengt in het land dat gij erven zult.