HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 12.

Wetten rakende zowel de onreinheid van een kraamvrouw gelegen van een zoon, vs. 1, enz. Of van een dochter, 5. Als haar reiniging, hetzij dat zij rijk was, 6. Of arm, 8.

De reiniging van kraamvrouwen
1

VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2

Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw 1zaad gegeven en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; 2volgens de dagen der 3afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn.

3

aEn 4op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden.

4

Daarna zal zij 5drie en dertig dagen blijven 6in het bloed harer reiniging; 7niets heiligs zal zij aanroeren en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen harer reiniging vervuld zijn.

5

Maar indien zij een meisje gebaard zal hebben, zo zal zij twee 8weken onrein zijn, 9volgens haar afzondering; daarna zal zij zes en zestig dagen blijven in het bloed harer reiniging.

6

En als de dagen harer reiniging voor den zoon of voor de dochter vervuld zullen zijn, zo zal zij een eenjarig lam ten brandoffer en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen, voor de deur van de tent der samenkomst, tot den priester.

7

Die zal dat offeren voor het aangezicht des HEEREN en zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn van den vloed haars bloeds. Dit is de wet dergene die een knechtje of meisje gebaard heeft.

8

Maar 10indien haar hand niet 11genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten 12zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn.