HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 5.

1 Christus leert op den berg welke mensen gelukzalig zijn. 13 Vergelijkt Zijn discipelen bij zout, licht en een stad op een berg gelegen. 17 Verklaart dat Hij is gekomen om de Wet te vervullen. 21 Wederspreekt de verkeerde uitleggingen der ouden van het zesde gebod. 27 Van het zevende gebod en van den scheidbrief. 33 Van het eedzweren. 38 Van weerwraak. 40 Gebiedt verdraagzaamheid. 42 Weldadigheid en oprechte liefde ook jegens de vijanden.

De zaligsprekingen
1

EN Jezus de scharen ziende, is geklommen op een berg; en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.

2

En Zijn mond 1geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende:

3

aZalig zijn de 2armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

4

bZalig zijn die 3treuren; want zij zullen vertroost worden.

5

cZalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk 4beërven.

6

dZalig zijn die 5hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.

7

Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.

8

eZalig zijn de 6reinen van hart; want zij zullen 7God zien.

9

Zalig zijn de 8vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen 9genaamd worden.

10

fZalig zijn die vervolgd worden 10om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

11

Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende 11alle 12kwaad 13tegen u spreken, gom Mijnentwil.

12

hVerblijdt en verheugt u, want uw 14loon is 15groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die 16vóór u geweest zijn.

Het zout der aarde. Het licht op den kandelaar
13

iGij zijt het 17zout der aarde; indien nu het zout 18smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden.

14

Gij zijt het 19licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.

15

kEn men steekt geen kaars aan en zet die onder een 20korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn.

16

lLaat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, 21verheerlijken.

Jezus en de Wet
17

Meent niet dat Ik gekomen ben om 22de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te 23vervullen.

18

Want voorwaar zeg Ik u: mTotdat de hemel en de aarde 24voorbijgaan, zal er niet één 25jota noch 26één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.

19

nZo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de 27minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen.

20

Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.

Jezus en de traditie
21

Gij hebt gehoord dat 28tot de ouden gezegd is: oGij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal 29strafbaar zijn door het gericht.

22

Doch Ik zeg u: Zo wie 30ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn 31door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: 32Raka! die zal strafbaar zijn door den 33Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door 34het helse vuur.

23

Zo gij dan uw gave zult op het 35altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft,

24

Laat daar uw gave voor het altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave.

25

pWees haastelijk 36welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt.

26

Voorwaar Ik zeg u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij den laatsten 37penning zult betaald hebben.

27

Gij hebt gehoord dat van de ouden gezegd is: qGij zult geen overspel doen.

28

Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw raanziet om dezelve 38te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.

29

sIndien dan uw 39rechteroog u 40ergert, 41trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.

30

En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.

31

Er is ook gezegd: tZo wie zijn vrouw 42verlaten zal, die geve haar een 43scheidbrief.

32

vMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel.

33

Wederom hebt gij gehoord dat van de ouden gezegd is: xGij zult 44den eed niet breken, maar gij zult den Heere 45uw eden houden.

34

Maar Ik zeg u: yZweert 46ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods;

35

Noch bij de aarde, zomdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, aomdat zij is de stad des groten Konings;

36

Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken.

37

Maar laat zijn uw woord 47ja, ja; neen, neen; wat 48boven deze is, dat is uit den boze.

38

Gij hebt gehoord dat bgezegd is: 49Oog om oog en tand om tand.

39

Maar Ik zeg u, cdat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, 50keer hem ook de andere toe;

40

En zo iemand met u rechten wil en uw rok nemen, laat hem ook den mantel;

41

En zo wie u zal 51dwingen één mijl te gaan, ga met hem twee mijlen.

42

dGeef dengene die iets van u 52bidt, en keer u niet af van dengene die van u lenen wil.

43

Gij hebt gehoord dat er gezegd is: eGij zult uw naaste liefhebben en 53uw vijand zult gij haten.

44

Maar Ik zeg u: fHebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en gbidt voor degenen die u 54geweld doen en die u vervolgen;

45

Opdat gij moogt kinderen 55zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

46

hWant indien gij 56liefhebt die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?

47

En indien gij uw broeders alleen 57groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo?

48

Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.