HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*MARKUS

HOOFDSTUK 15.

1 Christus wordt van de Joden aan Pilatus overgeleverd, en voor hem beschuldigd; waarvan ondervraagd zijnde, zwijgt stil. 6 Pilatus tracht Hem los te laten, maar op het aandringen des volks laat hij Barabbas los, en geeft Christus over om gekruist te worden. 16 Welken de krijgsknechten bespotten en mishandelen. 21 Simon van Cyrene wordt gedwongen Zijn kruis te dragen. 23 Hem wordt mirrewijn aangeboden. 24 Hij wordt gekruist met twee moordenaars. 29 En van de voorbijgaanden gelasterd. 33 Duisternis komt op de aarde. 34 Christus roept tot Zijn Vader, en wordt daarover bespot. 36 En als Hem edik toegereikt was, geeft Hij Zijn geest. 38 De voorhang des tempels scheurt. 40 Enige vrouwen zien van verre toe. 42 Christus wordt van Jozef van Arimathea begraven.

Voor Pilatus
1

EN aterstond des morgens vroeg hielden de overpriesters tezamen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en den gehelen Raad; en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen en 1gaven Hem baan Pilatus over.

2

cEn Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende zeide tot hem: 2Gij zegt het.

3

En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.

4

dEn Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niets? Zie hoevele zaken zij tegen U getuigen.

5

En Jezus heeft 3niets meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde.

6

eEn 4op het feest liet hij hun één gevangene los, wien zij ook begeerden.

7

fEn er was een, genaamd Barábbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.

8

En de schare riep uit en begon te begeren dat hij deed 5gelijk hij hun altijd gedaan had.

9

En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij dat ik u den Koning der Joden loslaat?

10

(Want hij wist dat Hem de overpriesters door nijd overgeleverd hadden.)

11

gMaar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Barábbas zou loslaten.

12

En Pilatus antwoordende zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?

13

En zij riepen wederom: Kruis Hem.

14

Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem.

15

hPilatus nu, willende de schare genoegdoen, heeft hun Barábbas losgelaten, en 6gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden.

Jezus bespot en weggeleid
16

iEn de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is 7het rechthuis, en riepen de ganse bende tezamen;

17

En 8deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;

18

En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden.

19

En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieën 9aanbaden Hem.

20

En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af en deden Hem Zijn eigen klederen aan en leidden Hem uit om Hem te kruisigen.

21

kEn zij dwongen enen Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van 10Alexander en Rufus, dat hij 11Zijn kruis droeg.

Golgotha
22

lEn zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, 12Hoofdschedelplaats.

23

En zij gaven Hem 13gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.

24

mEn als zij Hem gekruisigd hadden, nverdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.

25

En het was 14de derde ure, en zij kruisigden Hem.

26

oEn het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN.

27

En zij kruisigden met Hem twee 15moordenaars, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde.

28

pEn de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigen gerekend.

29

qEn die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha, rGij Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,

30

Behoud Uzelven en kom af van het kruis.

31

En insgelijks ook de overpriesters met de schriftgeleerden zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; 16Zichzelven kan Hij niet verlossen.

32

De Christus, de Koning Israëls, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook 17die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.

33

sEn als de zesde ure gekomen was, werd er 18duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.

34

En te negender ure riep Jezus met grote stem, zeggende: tELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTHANI? Hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

35

En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Zie, Hij roept Elía.

36

vEn er liep een en vulde een spons met edik, en 19stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil; laat ons zien of Elía komt om Hem af te nemen.

37

En Jezus een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.

38

xEn 20het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden.

39

yEn de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende dat Hij 21alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon.

40

zEn er waren ook vrouwen avan verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en 22Maria, de moeder van Jakobus 23den kleine en van Joses, en 24Salome;

41

Welke ook, toen Hij in Galiléa was, Hem waren gevolgd en bHem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren.

b Luk. 8:2, 3.
De begrafenis
42

cEn als het nu 25avond was geworden, dewijl het 26de voorbereiding was, welke is de voorsabbat,

43

Kwam Jozef, die van Arimathéa was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf 27het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus.

44

En Pilatus verwonderde zich 28dat Hij alrede gestorven was; en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem of Hij lang gestorven was.

45

En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam.

46

En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en dlegde Hem in een graf, hetwelk 29uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs.

47

En 30Maria Magdaléna en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden waar Hij gelegd werd.