DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 13.

Gods weldadigheid, des volks ondankbaarheid en de toekomstige straffen worden afgebeeld door het teken van een linnen gordel, vs. 1, enz. En door de gelijkenis van het vullen van alle wijnflessen met wijn, dat hen God met den beker Zijns toorns altezamen zal dronken maken van ellenden, 12. Nog vermaant hen God, door ootmoedige bekering deze straffen te voorkomen, 15. (Waarbij de profeet zijn affectie toont, 17.) Bijzonderlijk den koning en de koningin, 18. Maar wetende dat zij zich zo weinig als een Moor de huid, en een luipaard de vlekken, zouden veranderen, voorzegt Hij hun de uiterste schande en ondergang, 22.

De linnen gordel en de gevulde wijnflessen
1

ALZO heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga heen en koop u een linnen gordel en 1doe dien aan uw lendenen, maar breng hem niet in het 2water.

2

En ik kocht een gordel naar het woord des HEEREN, en ik deed dien aan mijn lendenen.

3

Toen geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot mij, zeggende:

4

Neem den gordel dien gij gekocht hebt, die aan uw lendenen is, en maak u op en ga heen naar den 3Frath, en versteek dien aldaar in de kloof van een steenrots.

5

Zo ging ik heen en verstak dien bij den Frath, gelijk als de HEERE mij geboden had.

6

Het geschiedde nu 4ten einde van vele dagen, dat de HEERE tot mij zeide: Maak u op, ga heen naar den Frath en neem den gordel vandaar, dien Ik u geboden heb aldaar te versteken.

7

Zo ging ik naar den Frath en groef, en nam den gordel van de plaats alwaar ik dien verstoken had; en zie, de gordel was verdorven en deugde nergens toe.

8

Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

9

Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verderven de 5hovaardij van Juda en die grote hovaardij van Jeruzalem.

10

Ditzelve boze volk, 6dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het 7goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen en voor die zich neder te buigen: dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt.

11

Want gelijk als een gordel kleeft aan de lendenen eens mans, alzo heb Ik het ganse huis van Israël en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk en tot een 8naam en tot lof en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet 9gehoord.

12

Daarom, zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: 10Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet 11zeer wel dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden?

13

Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal alle inwoners dezes lands, zelfs de koningen, die 12den David op zijn troon zitten, en de priesters en de profeten en alle inwoners van Jeruzalem opvullen met 13dronkenschap.

14

En Ik zal hen 14in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen tezamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen, noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven.

Laatste waarschuwingen
15

Hoort en neemt ter ore, 15verheft u niet; want de HEERE heeft het gesproken.

16

Geeft 16ere den HEERE uw God, eer dat Hij het 17duister make en eer uw voeten zich stoten aan de 18schemerende bergen; dat gij naar a19licht wacht, en Hij 20datzelve tot een bschaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette.

17

Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgen plaatsen wenen vanwege den 21hoogmoed, en mijn coog zal 22bitterlijk tranen, ja, van tranen 23nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk 24is weggevoerd.

18

25Zeg tot den koning en tot de 26koningin: 27Vernedert u, zet u neder; want uw 28ganse hoofdsieraad, de kroon 29uwer heerlijkheid, is nedergedaald.

19

De steden van het 30zuiden zijn toegesloten, en er is niemand die ze opent; het ganse Juda is weggevoerd, het is 31geheel en al weggevoerd.

20

Hef uw ogen op, en zie die daar van het 32noorden komen; waar is de 33kudde die u 34gegeven was, de schapen uwer 35heerlijkheid?

21

Wat zult 36gij zeggen wanneer 37Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hen geleerd hebt tot vorsten, tot een hoofd over u te zijn? Zullen u de smarten niet aangrijpen dals een 38barende vrouw?

22

Wanneer gij dan in uw 39hart zult zeggen: eWaarom zijn mij deze dingen bejegend? 40Om de 41veelheid uwer ongerechtigheid zijn uw f42zomen ontdekt en uw hielen 43hebben geweld geleden.

f Jes. 47:2, 3.
23

44Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? Of een luipaard zijn 45vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die 46geleerd zijt kwaad te doen.

24

Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel die doorgaat, door een wind der 47woestijn.

25

Dit zal uw lot, het 48deel uwer maten zijn, van Mij, spreekt de HEERE, gij die Mij hebt vergeten en op 49leugen vertrouwt.

26

Zo zal Ik ook uw 50zomen ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden.

27

Uw overspelen en uw 51hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op 52heuvelen, in het veld; Ik heb uw 53verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem, 54zult gij niet rein worden? 55Hoelang nog na dezen?