1DE HANDELINGENDER HEILIGE APOSTELEN,BESCHREVEN DOOR 2LUKAS

HOOFDSTUK 10.

1 Een engel verschijnt Cornelius, den hoofdman te Cesarea, als hij vastte en bad. 5 Beveelt hem Petrus van Joppe te ontbieden, om van hem onderricht te worden. 7 Welke zijn dienstknechten zendt. 9 Petrus wordt ondertussen door een gezicht van een linnen doek, met allerlei zo reine als onreine dieren uit den hemel nedergelaten, en door aanspraak onderwezen, dat het onderscheid van Joden en heidenen nu weggenomen was. 17 De dienstknechten van Cornelius komen tot Petrus. 19 Die van God vermaand zijnde met hen reist naar Cesarea. 24 Alwaar Cornelius met zijn vrienden vergaderd is, en hem met groten eerbied ontvangt. 28 Petrus verhaalt wat hem van God geopenbaard was. 30 Gelijk ook doet Cornelius. 34 Petrus predikt Christus aan Cornelius en de zijnen. 44 En zij ontvangen daarop den Heiligen Geest. 46 Spreken met vreemde tongen. 47 En worden gedoopt.

De hoofdman Cornelius
1

EN er was een zeker man te 1Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de 2bende genaamd 3de Italiaanse,

2

4Godzalig en vrezende God, met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende.

3

Deze zag 5in een gezicht klaarlijk, omtrent 6de negende ure des daags, een engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius.

4

En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: 7Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn 8tot gedachtenis opgekomen voor God.

5

En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus.

6

Deze ligt te huis bij enen Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen wat gij doen moet.

7

En als de engel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten, en een godzaligen krijgsknecht van degenen die gedurig bij hem waren;

8

En als hij hun alles verhaald had, zond hij hen naar Joppe.

9

En des anderen daags, terwijl dezen reisden en nabij de stad kwamen, aklom Petrus 9op het dak om te bidden, omtrent 10de zesde ure.

10

En hij werd hongerig en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem 11een vertrekking van zinnen.

11

En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier 12hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde;

12

In hetwelk waren 13al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.

13

En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet.

14

Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want bik heb nooit gegeten iets 14dat gemeen of onrein was.

15

En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: cHetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet 15gemeen maken.

16

En dit geschiedde tot driemaal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel.

17

En alzo Petrus in zichzelven twijfelde wat toch het gezicht mocht zijn dat hij gezien had, zie, de mannen die van Cornelius afgezonden waren, gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de poort.

18

En iemand geroepen hebbende, vraagden zij of Simon, toegenaamd Petrus, daar te huis lag.

19

En als Petrus over dat gezicht dacht, 16zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u;

20

d17Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, 18niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden.

21

En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Zie, ik ben het dien gij zoekt; wat is de oorzaak waarom gij hier zijt?

22

En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse 19volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zou ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u 20woorden der zaligheid zou horen.

23

Als hij hen dan ingeroepen had, 21ontving hij hen in huis. Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en 22sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen met hem.

24

En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa. En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en 23bijzonderste vrienden.

25

En als het geschiedde dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, 24aanbad hij.

26

Maar Petrus richtte hem op, zeggende: eSta op, ik ben ook zelf een mens.

27

En met hem sprekende, ging hij in, en vond er velen die samengekomen waren.

28

En hij zeide tot hen: fGij weet hoe het een Joodsen man 25ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een 26vreemde; gdoch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein 27heten.

29

Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, 28ontboden zijnde. Zo vraag ik dan om wat reden gijlieden mij hebt ontboden.

30

En Cornelius zeide: Over vier dagen was ik vastende 29tot deze ure toe, en te negender ure bad ik in mijn huis.

31

En zie, 30een man stond voor mij hin een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en uw aalmoezen zijn voor God 31gedacht geworden.

32

Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider, aan de zee; welke hier gekomen zijnde, tot u spreken zal.

33

Zo heb ik dan van stonden aan tot u gezonden, en gij hebt wel gedaan dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is.

34

En Petrus 32den mond opendoende, zeide: 33Ik verneem in der waarheid, idat God 34geen aannemer des persoons is;

35

kMaar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam.

36

35Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, l36verkondigende 37vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen.

37

Gijlieden 38weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, mbeginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft,

38

Belangende Jezus van Nazareth, nhoe Hem God 39gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want 40God was met Hem.

39

En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout.

40

oDezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat Hij openbaar zou worden,

41

Niet al den volke, maar den getuigen die van God 41tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;

42

pEn heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die qvan God verordineerd is tot een Rechter van 42levenden en doden.

43

rDezen geven getuigenis al de profeten, sdat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal 43door Zijn Naam.

De Heilige Geest daalt op heidenen
44

tAls Petrus nog deze woorden sprak, 44viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden.

45

En de gelovigen 45die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, 46ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd;

46

vWant zij hoorden hen spreken 47met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus:

47

xKan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?

48

En 48hij beval 49dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.