HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 4.
David bidt om genadige verhoring, bestraft zijn vijanden, en vermaant hen tot bekering; is verheugd, getroost en gerust in Gods genade.
EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op 2Neginôth.
Als ik 3roep, verhoor mij, o God mijner 4gerechtigheid. In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; zijt mij genadig en hoor mijn gebed.
5Gij mannen, hoelang zal mijn 6eer tot schande zijn? Hoelang zult gij de ijdelheid beminnen, de 7leugen zoeken? 8Sela.
Weet toch dat de HEERE Zich een 9gunstgenoot 10heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep.
Offert b14offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE.
Velen zeggen: 15Wie zal ons het goede doen 16zien? 17Verhef Gij over ons het 18licht Uws aanschijns, o HEERE.
19Gij hebt 20vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.
cIk zal in 21vrede tezamen nederliggen en slapen; 22want Gij, o HEERE, alleen zult mij ddoen zeker wonen.